Vergeving en oordeel (1)

Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden; maar zo hoog de hemel is boven de aarde, zo machtig is zijn goedertierenheid over wie Hem vrezen. Zover het oosten is van het westen, zover doet Hij onze overtredingen van ons. Psalm 103:10-12


Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden, en hun zonden zal Ik niet meer gedenken. Hebreeën 8:12


Maar Ik zeg u: Van elk ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap geven op de dag des oordeels, want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden. Mattheüs 12:36,37


Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. 2 Corintiërs 5:10


Bij de behandeling van zondag 51 van de Heidelbergse Catechismus, over de vijfde bede van het Onze Vader; "en vergeef ons onze schulden...", rees op catechisatie de vraag: als vergeven betekent dat God de zonde helemaal wegdoet, hoe kunnen dan op de jongste dag de boeken geopend en al onze daden geoordeeld worden? Elk ijdel woord zelfs?
Als we de teksten hierboven lezen, lezen we eerst: God doet onze zonden helemaal weg, hij zal ze niet meer gedenken, maar daarna: van elk ijdel woord zal rekenschap worden gevraagd, en al onze daden worden openbaar voor de rechterstoel van Christus; de goede èn de kwade. Dat lijkt elkaar tegen te spreken, maar dat kan natuurlijk niet.
Maar hoe zit het dan wel?

Wat is vergeving?

Het ging dus over vergeving van de zonden. Daar vragen we om in de vijfde bede. En wat vragen we?
"Wil ons – om het bloed van Christus! – geen van onze misdaden toerekenen, en ook niet de slechtheid die altijd nog in ons is..."(antw. 126 HC).
Wat belijden we als we zeggen: ik geloof vergeving der zonden? "Omdat Christus voldaan heeft, wil God nooit meer denken aan al mijn zonden, ook niet aan mijn zondige aard, waartegen ik mijn leven lang moet strijden. Maar God schenkt mij uit genade de gerechtigheid van Christus, zodat ik nooit meer door Hem veroordeeld word." (antw. 56 HC).
Dat is twee keer: nooit meer. We zien onze zonden nóóit meer terug, want: Christus heeft betaald! God schenkt mij Zijn gerechtigheid.
Zo zijn wij rechtvaardig voor God. En: al klaagt mijn geweten mij aan, toch schenkt God mij, alleen uit genade, de volkomen voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus. Hij rekent mij die toe, alsof ik nooit zonde had gehad of gedaan, ja, alsof ik zelf al de gehoorzaamheid had volbracht die Christus voor mij volbracht heeft. Als ik dit met een gelovig hart aanneem (antw. 60 HC).

Dat is de wereld op z'n kop! Wij, Gods vijanden, vrijgesproken. En zijn we nu zonder zonde? Nee, dat niet. Integendeel. Maar: God rekent ons onze zonde niet toe, om Christus' wil. Hij spreekt ons vrij. Wij worden rechtvaardig gerekend. Volledig.
Dat is Gods rechtspraak. God herstelt ons, maakt ons – opnieuw – naar Zijn beeld: rechtvaardig en heilig. Rechtvaardig: vrijgesproken. Dat zíjn we. Helemaal. 100%. En geheiligd wórden we, door de Heilige Geest. En onze heiliging is nog niet af: we moeten nog elke dag strijden tegen de zonde, en de Geest komt onze zwakheid te hulp. Maar: God spreekt ons vrij, dat is zeker! God doet onze zonden radicaal weg: Hij wil ze nóóit meer zien!
Zo lezen we over de vrijgekochten van het Lam: "en in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk" (Op. 14:5). Dat zijn zij niet van zichzelf, maar zij zijn gekocht met het bloed van het Lam, en dáárdoor rein van hun zonden. Die zijn weg. Voorgoed.
De Here is daar heel duidelijk over als Hij spreekt over het nieuwe verbond dat Hij opricht met zijn volk: "Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden, en hun zonden zal ik niet meer gedenken" (Heb. 8:12, 10:17, Jer. 31:34).

Als God onze zonden vergeeft, zijn ze weg, om nooit meer terug te komen. Daar kunnen we van op aan! Maar: hoe zit dat dan met het laatste oordeel? Wordt dan niet ieder geoordeeld naar zijn werken (Op. 20:13)? Wordt niet van elk ijdel woord rekenschap gevraagd (Mat. 12:36)?

De jongste dag

We lezen in Op. 20:11-15: Op de jongste dag gaan de boeken open. En alles staat er in. Elk ijdel woord. En daarvan zal rekenschap worden gevraagd (Mat. 12:36). Alles komt aan het licht: "Wij allen worden openbaar voor de rechterstoel van Christus; opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft: hetzij goed, hetzij kwaad" (2Cor. 5:10). Alles? Ook onze ijdele woorden? Onze verborgen zonden? Zíjn die er dan toch nog steeds?

Op de jongste dag zijn alle mensen er. Niemand ontbreekt. En de boeken gaan open. Maar de schapen worden van de bokken gescheiden (Mat. 25:31-46), daar begint het mee. En wat zien we dan? Van de schapen worden de góede daden genoemd (die de Heilige Geest in hen gewerkt heeft; niet wij, maar God wordt hier verheerlijkt om Zijn werken!), en van de bokken: de kwade. (Die hèbben ook geen goede werken, en mochten ze er tóch eentje hebben, dan wordt die hun nog afgenomen, Mat. 25:29).

En: ook het boek des levens wordt geopend. En de doden worden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven staat, naar hun werken (Op. 20:12). Op grond van de boeken wordt er geoordeeld, en dan is het één van beide:
wanneer iemand niet bevonden wordt geschreven te zijn in het boek des levens, wordt hij geworpen in de poel des vuurs (Op. 20:15), maar wie wèl in het boek des levens staan, die mogen het nieuwe Jeruzalem binnen! "En in haar zal niets onreins binnenkomen, en niemand, die gruwel of leugen doet, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens, van het Lam" (Op. 21:27).

Wie geschreven is in het boek van het leven, wordt dááruit voorgelezen! Zijn goede daden worden genoemd. En die wegen mee in het oordeel: de goede werken worden beloond. Niet dat er verdienste is van onze kant, maar ze tellen toch mee, ze hebben waarde – het zijn immers Gods eigen werken, die Hij ons uit genade toerekent -: want aan een ieder die heeft zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben (Mat. 25:29).
Johannes hoorde een stem uit de hemel zeggen: "Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na" (Op. 14:13). Bij de zaligsprekingen zegt de Here Jezus zelf: "Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen..."(Mat. 5:12).
Het maakt uit hoe je leeft! Het doet ertoe. Je neemt het mee. "Ieder draagt weg wat hij in zijn lichaam verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad" (2Cor. 5:10).

Hetzij kwaad? Dus toch? En onze zonden dan? Zitten we daar nog over in? Zouden we die dan toch weer terug zien? Maar: zouden die nog in de boeken staan als God er nooit meer aan wil denken (antw. 56 HC)? Dat is toch ondenkbaar?
En dàt is nu juist het evangelie: alleen op grond van Christus' offer wil God aan onze zonden nooit meer denken! En waarom twijfelen we daar aan? Vertrouwen we God niet? En zijn we dan nog steeds bezig met ons eigen hachje? Zijn we dáármee bezig? Leven we dáárvoor? Draait het soms allemaal om ons op de jongste dag? Maar dàn is onze vraagstelling verkeerd. Dan leven ook wij niet voor God, maar voor onszelf. Dan is ook ons leven: ijdel! "Ieder, die zijn leven zal trachten te behouden, die zal het verliezen", zegt de Here Jezus (Luc. 17:33).

We mogen op de jongste dag met vrijmoedigheid verschijnen voor de rechterstoel van Christus, zegt het gebed voor de doop. Juist Hem verwachten we immers als rechter uit de hemel, Die voor ons betaald heeft (antw. 52 HC); Zijn bloed reinigt ons van alle zonde (1Joh. 1:7). Wat een geweldige troost.
De Here Jezus zegt dan ook zelf: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven" (Joh. 5:24). Is overgegaan: nu al. Het eeuwige leven begint niet later, maar ís al begonnen.

Het eerste oordeel

Wie in God gelooft komt niet in het oordeel. Wanneer wordt er geoordeeld? We hebben het over het laatste oordeel. Maar waar een laatste is, is ook een eerste. Op z'n minst. Wanneer is dan het eerste oordeel? Bij ons sterven. En dan gaan we rechtstreeks naar Christus. Niet pas op de jongste dag, al zijn er, die dat beweren (de tussentijd noemen ze dan: zieleslaap. Bij het sterven val je als het ware in slaap, om op de jongste dag weer wakker te worden). Maar de Here Jezus zei duidelijk tegen de moordenaar aan het kruis: "Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn" (Luc. 23:43). Heden, dat is niet pas na de jongste dag: dat is direct.
Zo kan Paulus schrijven: "ik verlang heen te gaan en met Christus te zijn" (Fil. 1:23). En wanneer Johannes op Patmos in de hemel mag kijken, is het daar bepaald niet leeg; het is er zelfs zó goed bevolkt dat niemand de schare tellen kan (Op. 7:9-17). Dat zijn Gods kinderen. De gelovigen worden na hun sterven weer levend, om te heersen met Christus. Nu dus. Dat lezen we in Openbaring 20:4.

En dan zegt vers 5: "de overige doden werden niet weer levend". Blijven díe dan wel slapen tot de jongste dag? Nee, dat staat er niet. Zij werden niet weer levend. En dat kàn ook niet, want dat wáren ze al niet. Ze wáren al dood, en ze blijven net zo dood. Ze zien, ze voelen, ze denken: ook voor hen geen zieleslaap (al zouden ze dat willen)!
Ze zijn daar "waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust", zegt de Here Jezus (Marc. 9:48). Als Nebukadnezar in het dodenrijk geworpen wordt ligt z'n bedje gespreid, maar met wormen en maden, en hij wordt ontvangen met hoongelach: 'zo, ben je daar, morgenster?' (Jes. 14:9-15). En in Lucas16:23 lezen we: De rijke stierf en sloeg in het dodenrijk zijn ogen op en zag Lazarus in Abrahams schoot, en hij "leed pijn in de vlam" (vs. 24).

Meteen na de dood wordt er dus geoordeeld, en dat is definitief. De rijke meent nog altijd Lazarus te kunnen commanderen, maar Lazarus kàn niet eens oversteken naar de rijke om hem verkoeling te brengen, zelfs al zou hij het willen; er is een "onoverkomelijke kloof" (vs. 26). Geen slaap dus, geen vagavuur: niets van dat alles.
We zien dus: de goddelozen worden niet weer levend (Op. 20:5), en de gelovigen gaan niet meer dood: ze zijn overgegaan uit de dood in het leven (Joh. 5:24).
Het eerste oordeel is definitief. Waarom dan nog een laatste oordeel?

Dat is nog raadselachtiger als je bedenkt dat het laatste oordeel plaatsvindt ná de opstanding van alle mensen. Maar dat ís al een opstanding ten leven of ten oordeel: allen die in de graven zijn zullen horen naar de stem van de Zoon van God, "en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel" (Joh. 5:29). Daarmee is ieders lot voor eeuwig bepaald.
Dat geldt ook voor wie nog leeft bij Christus' komst en in een ondeelbaar ogenblik veranderd wordt (1Cor. 15:51): de gelovigen onder hen zijn dan al Christus juichend tegemoet gegaan in de lucht (1Thes. 4:16,17). Waarom nog een laatste oordeel?