Eén lichaam en één Geest*


Ef. 4:1-6:
1  Als gevangene in de Here, vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt,
2  met alle nederigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, en elkander in liefde te verdragen,
3 en u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes:
4 één lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping,
5 één Here, één geloof, één doop,
6 één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen.


Op de synode zijn wij gekomen bij een belangrijk moment van toetsing met betrekking tot de eenheid van de kerk. Reden daarvoor is de behandeling van het rapport deputaten Binnenlandse Betrekkingen en van het voorstel van de Gereformeerde Kerk te Dalfsen (dolerend). Het is goed om daarbij vooral naar de Schrift te luisteren. We willen dat doen aan de hand van Ef. 4:1-6.
De brief aan de gemeente te Efeze kent eerst drie hoofdstukken, waarin de rijkdom van genade en vrede worden verkondigd in heel hun breedte en diepte. Ook de eenheid van de kerk is in hoofdstuk 2 al ter sprake gekomen. Nu volgt in hoofdstuk 4 voor de gemeente vanuit die rijkdom van hun roeping ook een vermaning.

Geroepen tot één lichaam


Paulus vermaant hen en ons om zó te handelen en te leven, dat dit waardig is aan de roeping waarmee God hen geroepen heeft. Hij doet dat als “gevangene in de Here”, dus namens zijn Heer en Zender. Zo wil Paulus hen op het hart binden dat ze in het kerkelijke leven op hun roeping moeten zien, zodat hun handelen daarmee in overeenstemming is. Hun roeping om uit de door God geschonken genade en vrede te leven.

In en door Christus waren ze door God uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht geroepen, als heidenen, als buiten-geslotenen had God hen door Christus alsnog geroepen. Zo waren ze niet langer vreemdelingen en bijwoners, maar volwaardige huisgenoten van God Zelf. Dat was door het verzoenende en heiligende werk van Christus tot stand gebracht.
Door Zijn bloed voor hen beide (joden en heidenen) te vergieten en Zijn Geest hen beide te schenken, bracht Christus hen niet alleen in vrede met God, maar verzoende Hij hen ook onderling. Zo riep en bracht Hij hen samen tot in Zijn ene Huis en maakte hen tot één lichaam (Ef.2:16). Beiden mochten zo uit genade delen in de gemeenschap met Christus en met God de Vader en samen alle schatten die Christus had verworven, deelachtig worden.

Maar broeders en zusters, voor alle gaven van Christus, zelfs die van geloof, vrede en eenheid in het geloof, geldt dat het alle ook opgaven zijn. Christus schenkt Zijn door Hem verdiende gaven om ermee te werken. Christus gaf Zijn leven aan het kruis opdat Zijn verloste kinderen voor Hem zouden leven in eenheid. Hij maakte dat zij tot zonen werden aangenomen, om nu voortaan hun God en Vader tot een zoon te zijn. Hij bracht die zonen in één Huisgezin om nu voortaan één Huisgezin te zijn.
Die eenheid is een gave van Christus, onderdeel van Zijn verlossing van Zijn volk. Hij heeft er Zijn bloed voor gestort en Zijn Geest voor geschonken. Maar nu komt met de gave ook de opgave om die rijke gaven te aanvaarden, eruit te leven en ermee te werken.

Zó heeft Hij de Efeziërs en ook ons tot Zijn ene lichaam geroepen. Op basis van Zijn bloed door Zijn Geest zonderde Hij hen af van de ongelovigen om in Zijn lichaam Hem en Zijn Vader te dienen en te eren als de ene Heer en de ene Vader.
Die roeping betekende nu dat ze zich zouden voegen naar de vrede die Hij had gebracht, door te leven in onderlinge vrede en eenheid. Zo moeten zij aan die roeping gehoor geven en er metterdaad naar leven.
Christus, de ene Heer, bracht hen samen tot één lichaam. Hij gaf hen Zijn ene Geest. Dat mogen zij niet tegenstaan door hun spreken en hun handelen tot elkaar. Want - om met Calvijn te spreken - dan verscheuren ze de eenheid. Niet alleen m.b.t. de kerk maar zo ook met Christus. Want Christus en Zijn lichaam zijn verbonden door Zijn ene Geest.

Beijveren


Ze moeten zich juist beijveren om de eenheid, waarin Christus hen heeft gebracht, te bewaren door de band van de vrede, schrijft de apostel Paulus in vers 3.
Ze zullen er met alle inspanning voor dienen te zorgen, dat ze meewerken aan het kerkvergaderend werk van Christus, om nu juist die door Christus gewilde eenheid te betrachten, na te jagen, te bevorderen, te dienen.

Die eenheid is niet iets wat ze zomaar hebben gekregen. Christus heeft er Zijn leven voor overgehad, Hij heeft er Zijn Geest voor geschonken. Zij en wij hebben het om niet ontvangen. Maar nu zegt de Here: wat je gekregen hebt mag je niet verachten, niet ongebruikt laten, laat staan weggeven of misschien zelfs weggooien. Nee, nu heb je als gekochte kinderen van Christus ook de plicht om met hart en ziel die eenheid te bevorderen en te versterken.
Naar binnen toe en naar buiten toe. De Heer van de kerk, ja, je Zaligmaker vraagt dit van je. Speel daar niet mee, veronachtzaam dat niet, maar zet je er in liefde tot je Heiland voor in, met al je krachten. Beijver je daarvoor, zegt Paulus in vers 1 ook tot ons!

Maar nu komt het grote probleem: dat gaat niet vanzelf. Als je het zelf moet doen dan blijft er niets van de eenheid over. Dan gaat iedereen zijn eigen weg. Ja misschien is er nog een schijneenheid, omdat dit voordeel kan opleveren. Het voordeel van bijvoorbeeld het grotere getal, van meer invloed en meer aanzien. Maar de wáre eenheid, waar de Geest van Christus en Zijn Woord regeert, komt niet op uit ons eigen hart. Nee, we zullen daarvoor in de kracht van Christus´ Geest strijd voor moeten leveren. Strijd tegen eigen vlees. Strijd tegen hoogmoed, zelfzucht, eerzucht en onverdraagzaamheid. Strijd tegen vitzucht en twistzucht. Strijd om nu in de genade en vrede van Christus te leven in de gezindheid van Zijn Geest.

Alle nederigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid


Paulus wijst concreet aan wat daarvoor nodig is: alle nederigheid en zachtmoedigheid en elkaar in liefde te verdragen. Ootmoed in plaats van hoogmoed en trots. Liefde in plaats van haat en eerzucht. Verdraagzaamheid in plaats van onverdraagzaamheid en huiver.
We zouden altijd wel iets op een ander kunnen aanmerken. Er is immers niemand die niet behept is met een negatieve kant. Maar als we de ander al zouden mogen beoordelen, dan zullen we tenminste eerst op onszelf moeten zien. En ons daarbij nederig en de minste moeten betonen, bereid om niet onszelf maar de ander te behagen. Dat vraagt de gezindheid van Christus. Alleen zó wordt de band van de door Christus verdiende vrede gebruikt, en zal de ware eenheid kunnen worden versterkt en gebouwd. Dat vraagt dus een radicaal ander leven dan de mens van zichzelf heeft.

Het zou niets met de ware eenheid van de kerk worden als de Here Zelf die door Zijn Woord en Geest niet zou bewerken. Aan onszelf overgeleverd, zouden we elkaar alleen vereten en verbijten. Daarom worden we ook op vele plaatsen in de Schrift aangesproken om weg te doen alle onvrede, haat, laster en onverdraagzaamheid. Daar moeten we ook elkaar op terechtwijzen in navolging op het gebod van Christus en het onderwijs van de apostelen.
Het evangelie van Christus verdraagt zich niet met onvrede, wanorde en onverdraagzaamheid. Hij die vrede brengt en vrede gebiedt, zou in Zijn eigen Huis worden tegengestaan, als onvrede in de kerk aanvaard zou worden.

Als wij zouden zeggen: we wensen geen eenheid met anderen, puur omdat zij een andere afkomst hebben, een andere geschiedenis zijn gegaan, in een ander klimaat zouden vertoeven, of gewoonweg omdat we die anderen niet kunnen uitstaan vanwege verhalen die over hen de ronde doen, dan zouden wij een onschriftuurlijke onverdraagzaamheid tonen.
Daarmee zouden we ons tegen de roeping van het evangelie opstellen, ja daarmee zouden we ons tegen de Here van de kerk keren. Paulus is daaromtrent niet verdraagzaam, hij vermaant hen daarover, zegt hij in vers 1.
In Kolossenzen 3: 12-15 schrijft hij
Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraagt elkaar en vergeeft elkaar indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo. En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid.

En nu komt de belangrijke toevoeging die we in ons citeren niet mogen weglaten:
En de vrede van Christus, tot welke gij immers in één lichaam geroepen zijt, regere in uw harten; en weest dankbaar.


Laten wij ons maar eens afvragen of het al bij voorbaat uitroepen dat men zich van de kerk zal onttrekken als de synode zich niet voor het voorstel van Dalfsen zou uitspreken, wel past bij deze regering van Christus. We zouden ditzelfde ook aan Dalfsen kunnen vragen. Een ieder beproeve zichzelf.

Eén, één, één ...


Paulus wijst in vers 4-6 nog verder wat ons moet drijven tot de door Christus geboden eenheid door de band van de vrede:
Eén lichaam en één Geest. Met andere woorden: we zullen in gemeenschap met Christus één nieuwe mens mogen en moeten zijn, bezield door Zijn ene Geest. Geen twee lichamen met dezelfde geest, nee, één lichaam, de ene katholieke christelijke kerk, zoals we die belijden. Een eenheid van het ene lichaam, die Calvijn in zijn preek over dit gedeelte beschrijft als de eenheid van “vijf vingers aan één hand”.
Dat belijden we ook in het avondmaalsformulier:
Ook verbindt Hij ons onderling door dezelfde Geest die in Hem als in het hoofd en in ons als zijn leden woont.
Omdat het één brood is, zijn wij hoe velen ook één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood (1 Kor.10:17). Daarom zullen wij allen die door waar geloof in Christus ingelijfd zijn, samen één lichaam zijn.

Wie die eenheid van Christus’ lichaam en Geest willen verlaten, die eenheid weigeren aan te gaan, of te willen nabootsen door menselijke alternatieven, zet daarmee de eenheid met Christus Zelf op het spel.

Ook de ene hoop op het eeuwige leven is verbonden met de eenheid. Immers die hoop wil God in Christus aan Zijn kerk schenken, maar zij zal die hoop dan toch ook in de eenheid van het ware geloof onverwrikt moeten blijven vasthouden (Hebr. 3: 6b). Als zonen hebben zij samen één erfenis. Die erfenis wordt onzeker waar men de eenheid van het ene lichaam opoffert aan eigen ideeën.

Paulus gaat verder om de rijke inhoud en tegelijk absolute eis van eenheid van de kerk aan te wijzen: Eén Here. Dat vraagt allereerst onderwerping aan de ene Here Christus die als Koning-Priester de Bouwmeester en Hoeksteen van Zijn huis is, waar Zijn ene Woord regeert.
Alleen door samen te gehoorzamen aan deze regering in kerkelijk onderwijs en tucht, en dus door samen in ware eenheid onze hals onder Christus´ juk te buigen dienen we de opbouw van het lichaam in ware gemeenschap der heiligen (zie art. 28 NGB).
Afgaan van de waarheid van Christus maar ook afgaan van de eenheid in Christus, betekent afgaan van de hoeksteen Jezus Christus, en veroorzaakt de ondergang van dat huis.

Eén geloof. Namelijk het ene ware geloof dat door de ene Geest van de ene Here gewerkt is.
Dat ene ware geloof maakt dat wij dit allen gezamenlijk belijden als uit één mond en uit één hart. En dat we zo de Here eendrachtig dienen en eren.
We moeten m.b.t. de ware eenheid niet wijzer willen zijn dan God. Zo belijden we ook in NGB art. 32 als inhoud van ons geloof:
wij verwerpen alle menselijke bedenksels en alle wetten die men zou willen invoeren om God te dienen (.... ).
Wij aanvaarden dus alleen wat kan dienen om eendracht en eenheid te bevorderen en te bewaren, en allen te doen blijven bij de gehoorzaamheid aan God.


Verder noemt Paulus de ene doop die elke ware gelovige heeft als zichtbaar bewijs dat men met Christus is verbonden door Zijn bloed en Geest, en als Zijn eigendom tot Zijn ene huisgezin mag horen. Wie dat huisgezin inruilt voor een andere gemeenschap miskent zijn doop en zo zijn gemeenschap met Christus.

Tenslotte hebben we in de kerk één Vader, de Vader van onze Here Christus. Die door Christus onze Vader is. Die de Schepper is van al de Zijnen, Die hun aanbidding waard is. Die hen als Zijn kinderen leven doet en eeuwig leven geeft.
Wie de eenheid van Christus' kerk opzij zet of vervangt brengt de band met God de Vader Zelf in gedrang. Vandaar de oproep om deze eenheid te bewaren, te bevorderen en te dienen met alle inzet.
En zo te leven waardig aan de roeping, waarmee een ieder geroepen is. En zo mee te werken aan het heerlijke kerkvergaderend werk dat Christus ook d.m.v. de Zijnen wil uitwerken.

Wie tot zich neemt wat de Here in de brief aan de Efeze en andere Schriftgedeelten over kerkelijke eenheid leert, hoeft geen onzekerheid meer te hebben over de soort eenheid die de Here ook vandaag begeert. Ook geen onzekerheid over wat Christus daarvoor nodig acht.

Dat moet ons dan ook bewegen tot de door Christus verlangde ootmoed, nederigheid en lankmoedigheid. En ons doen afzien van elke schade, die door ons spreken en handelen teweeg gebracht kan worden aan het ene lichaam van Christus.
Hier aan de synodetafel, bij u op de tribune, en in de kerken van het kerkverband.
Laten we hetzelfde toewensen aan de Geref. Kerk (dolerend) te Dalfsen.

==============================================================
* Openingswoord gesproken op de synodevergadering van 14 januari 2012 te Hasselt