Weerlegging 9: Artikel 31 KO – Eigen meester, niemands knecht


Als een vierde punt van de aanklacht van de Vijverhoeve-gemeenschap tegen De Gereformeerde Kerk te Zwolle wordt door hen het beroep op art. 31 van de kerkorde aangegeven. We zullen dat behandelen in twee artikelen.

In dit artikel eerst over de vraag of het volgens art. 31 KO inderdaad mogelijk is een besluit van een meerdere vergadering als niet bindend te beschouwen, zonder dat men in de kerkelijke weg tracht het betwiste besluit ongedaan te doen maken. Is deze kerkelijke weg alleen maar een mogelijkheid of een plicht. Is het een mogen of een moeten?

De wortel van de scheuring


In heel het conflict in de kerkenraad van Zwolle, dat tenslotte uitliep op scheuring, is de betekenis van en de trouw aan art. 31 KO van beslissende betekenis. En dat niet alleen in Zwolle, maar ook in Zwijndrecht en Bergentheim/Bruchterveld en daardoor in het voorlopig kerkverband, dat immers deze groepen met hun verwrongen opvattingen inzake het gezag van de meerdere vergaderingen heeft aangenomen.
Het kan heel kort worden samengevat in die ene uitspraak van de Vijverhoeve-brochure:
Een meerdere vergadering heeft ook geen gezag over een mindere vergadering; laat staan over een kerkenraad.

Dat is de worteldwaling van dat voorlopige kerkverband, die steeds duidelijker aan het licht komt. Het is het kwaad van de eigenwilligheid, die opkomt uit een revolutionaire geest van autonomie, die in de wereld heerst: eigen meester, die niemands knecht is. Dat komt in de geschiedenis van het conflict binnen de kerkenraad op twee manieren tot uiting:

Ten eerste in de weigering om revisie te vragen van de synodebesluiten waar men het niet mee eens is: ten tweede in de haast (slechts één dag) waarmee de vijf geschorste ambtsdragers na de voorlopige schorsing verklaren dat de kerkenraad en de gemeente te Zwolle niet meer bij de kerk behoren (zoals in art. 28 NGB als enige wettige reden voor een afscheiding wordt beleden) en daarom de gemeente oproepen zich te onttrekken aan het opzicht van de wettige kerkenraad.
Een en ander zonder de weg te gaan die zij bij hun ambtsaanvaarding beloofd hadden te zullen gaan: de kerkelijke weg die in art. 31 KO wordt aangewezen.

Mogen en moeten


De kerkenraad heeft meermalen de bezwaarde broeders opgewekt om zich te houden aan hun belofte, in plaats van steeds weer in de vergaderingen van de kerkenraad hun kritiek op bepaalde besluiten van meerdere vergaderingen aan de orde te stellen en daarmee de onderlinge samenwerking binnen de kerkenraad op te breken en de geregelde ambtelijke pastorale bearbeiding van de gemeente te verhinderen.
Maar dat werd door de broeders steeds geweigerd. Zij waren van oordeel dat volgens art. 31 het beroep op een meerdere vergadering geen verplichting is, maar slechts een mogelijkheid. En verder hielden zij steeds vol dat de kerkelijke weg opgebroken zou zijn en dat ze van tevoren al wisten toch geen gelijk te krijgen.
Om goed zicht te krijgen op het begaan van de kerkelijke weg is het nodig wat dieper op de zaak van art. 31 in te gaan. Is het nu mogen of moeten?
Het is beide: in het ene geval ‘mogen’, in het andere geval ‘moeten’. Want het gaat in art. 31 om verschillende zaken.

Persoonlijk onrecht
In art. 31 KO komen twee zaken aan de orde.
1. Wanneer in de kerk iemand persoonlijk onrecht aangedaan wordt;
2. wanneer het gaat om een andere dan een persoonlijke zaak, namelijk om een kerkelijke zaak van plaatselijke of algemene betekenis.
In het eerste geval spreken we van een appel, in het tweede van het vragen om revisie.
Dat eerste geval van een persoonlijk onrecht wordt genoemd in de eerste zin van art. 31. Daar staat inderdaad duidelijk dat zo’n beroep op een meerdere vergaderingen geen plicht is.
In de oude versie van art. 31 staat:
Zo iemand zich beklaagt door de uitspraak van een mindere vergadering verongelijkt te zijn, dezelve zal zich op een meerdere kerkelijke vergadering beroepen mogen.

De huidige tekst stelt:
Als iemand van oordeel is dat hem door een uitspraak van een mindere vergadering onrecht is aangedaan, kan hij zich beroepen op de meerdere vergadering.

 
Het gaat dus over een klacht van iemand die vindt dat hij door de uitspraak van een mindere vergadering verongelijkt is; of zoals het nu luidt: dat iemand van oordeel is dat hem onrecht is aangedaan. Let wel: het is dus een persoonlijke zaak: iemand – dezelve – hij. Zo iemand mag/kan zich op een meerdere vergadering beroepen.
Dat is geen plicht. Er is namelijk een andere mogelijkheid wanneer iemand onrecht aangedaan is. De Schrift wijst daarop in 1 Kor.6:7:
Waarom lijdt u niet liever onrecht? HSV

Dat betekent: erin berusten, het aan de HEERE overgeven. Dat is een mogelijke manier van omgaan met onrecht. Die is echter niet voorgeschreven. Iemand kan een andere weg kiezen en hij kan zich op een meerdere vergadering beroepen. En mag dat doen. Hij is niet verplicht dat te doen. Maar als hij afziet van een beroep op de meerdere vergadering kiest hij dus voor de weg van het berusten in wat hij ziet als onrecht. Maar dan mag hij in de kerk niet steeds blijven klagen over het onrecht, dat volgens hem geschied is. Hij mag er verder niet op terugkomen. Hij heeft immers besloten het aan de HEERE over te geven, dat is: het uit handen te geven!
Tot zover het mogen.
 

Algemene kerkelijke besluiten


In het tweede deel van art. 31 KO gaat het dan verder, heel algemeen, over wat in een kerkelijke vergadering wordt goedgevonden, oftewel over een uitspraak die die vergadering gedaan heeft bij meerderheid van stemmen. Daarvan geldt dat deze als bindend moet worden aanvaard (het bekende: voor vast en bondig gehouden worden).
Het gaat dus om het zich onderwerpen aan het gezag. Aan het eerstehands gezag van een kerkenraad of het tweedehands, gedelegeerde, gezag van een meerdere vergadering.
Over dat gezag en het zich onderwerpen aan dat gezag spreken we verder onder 6.5.
 
Uiteraard is een uitspraak of besluit van een kerkelijke vergadering niet het laatste woord.
Het moet als bindend worden aanvaard, tenzij bewezen wordt dat zo'n uitspraak in strijd is met het Woord van God of met de kerkorde.
Het is duidelijk dat dit betekent dat een kerklid of een kerkenraad zelf tot de overtuiging komt: dit besluit is in strijd met het Woord van God of met de kerkorde. Met andere woorden: dat is voor hem zelf bewezen.
 
Het is een ingrijpende uitspraak: dit besluit is niet overeenkomstig Gods Woord. Of: het gaat in tegen de Schriftuurlijke orde in de kerk. Als dit besluit niet wordt herroepen gaan de kerken verder op een weg die niet is overeenkomstig de waarheid van het evangelie van vrije genade (Gal. 2:14) en die afvoert van de gehoorzaamheid aan Gods Woord. De vrede voor Jeruzalem wordt verstoord. Dat zijn grote woorden!
Maar dat betekent dan ook dat daar grote daden op moeten volgen. Als we het zo stellen is het uiteraard geen vraag meer of een kerklid, in het ambt der gelovigen, of een kerkenraad, geroepen en verplicht is op tijd te waarschuwen.

Oproep tot bekering


Het gaat er om de kerk, die de bruid van de Heere Jezus Christus is, op te roepen zich te bekeren. Dat hebben wij dan ook vóór onze Vrijmaking in 2003 op grote schaal gedaan. Velen onder ons hebben persoonlijk de deformatie van de kerk, die in allerlei verbanden tot uitdrukking kwam, bij hun kerkenraad aan de orde gesteld.

We denken onder meer aan de bezwaren tegen een preek van een plaatselijke predikant, waarin verkondigd werd dat het gebod om op de zondag te rusten, onder het Nieuwe Verbond en dus ook in onze situatie, niet meer van kracht zou zijn. Het bezwaarschrift tegen de weigering van de kerkenraad om die dwaalleer af te wijzen en te verhinderen is via de kerkelijke weg tenslotte op de Generale Synode gekomen. En de behandeling daarvan leidde tot de onschriftuurlijke besluiten inzake het vierde gebod. Dat indienen van bezwaren was een werken aan de reformatie van de kerk, zoals dat door de HEERE geboden is. Dat is dus in de kerk een heilig moeten.
 
Wij kunnen veel voorbeelden uit de kerkgeschiedenis aanvoeren, maar volstaan er nu mee aan te halen wat Voetius, DE autoriteit op het gebied van het kerkrecht, schreef over de beslissingen van kerkelijke vergaderingen, waaraan men zich heeft te onderwerpen:
Evenals de geloovigen zich onderwerpen aan de beslissingen van particuliere Kerk en Kerkeraad. Maar indien zij bevonden worden ermee strijdig te zijn, moet hun verbetering of niet- uitvoeren worden geëischt.

 
Dat is duidelijke taal: het moet geëist worden. Het is wel terdege plicht. Heilige plicht.
Voetius voegt er aan toe:
Indien het niet mogelijk is dat die (verbetering of niet-uitvoering) verkregen worden, moet voor de orde worden plaatsgemaakt door dit kwaad te dragen. (Ik bedoel een zuivere en bloote verdraagzaamheid, waarbij men niet wordt gebonden iets te doen of te beloven dat men voor zijn geweten bij God niet kan doen of beloven). Maar indien de ernst van de zaak en de noodzakelijkheid het aldus meebrengt, moet tegen die opgelegde of ingevoerde orde publiek geprotesteerd worden. Het geval zou zich zelfs kunnen voordoen dat men de leden der Kerk van de partij der kwaadwilligen afzonderen en daaraan onttrekken moet (Pol.Eccl. IV, 178).


Aantonen

 
Op pag.53 van de brochure wordt gesuggereerd dat in de besluiten van synoden van De Gereformeerde Kerken de opvatting in praktijk wordt gebracht dat het voor de vergadering, die het besluit nam, moet komen vast te staan dat het besluit in strijd is met Schrift en kerkorde en dat dàn pas de bezwaarde het recht zou hebben het betwiste besluit niet als bindend te aanvaarden.
Als ‘bewijs’ voor die stelling wordt dan aangevoerd dat in besluiten van de synode van Zwolle het refrein is dat “appellanten niet hebben aangetoond dat dit besluit ingaat tegen Schrift, belijdenis en/of KO”. 

Maar dit zogenaamde bewijs heeft uiteraard niets met het al of niet handhaven van het ‘tenzij’ van art. 31 KO te maken. In de gewraakte besluiten van de synode van Zwolle was de synode niet overtuigd dat bepaalde besluiten in strijd zijn met Gods Woord of de kerkorde. Tot dat besluit kwam de synode na afweging en beoordeling van de ingebrachte bezwaren.
Dat is volkomen legaal. Als dat verkeerd zou zijn en niet meer zou mogen, heeft het zich beroepen op een meerdere vergadering elke zin verloren en beslist ieder voor zich of een besluit wel of niet binnen de kerken zal worden uitgevoerd. Dan is de eenheid binnen de kerken volkomen verdwenen en doet ieder wat goed is in eigen oog.

Ook de toevoeging van de brochureschrijvers dat appellanten hun bezwaren uitvoerig hebben toegelicht, juist vanuit het gereformeerd kerkrecht, snijdt in dit verband geen hout. Zij kunnen dit immers wel schrijven, maar dat zegt nog niets over de houdbaarheid van die toelichting. Het kan immers zijn dat de bezwaarden de Heilige Schrift of het gereformeerde kerkrecht niet goed voor ogen stonden en dat mede daarom de synode zich niet liet overtuigen door de aangevoerde argumenten.

Bovendien: als het voor de meerdere vergadering komt vast te staan dat een besluit, overeenkomstig het revisieverzoek inderdaad strijdt met Gods Woord en de kerkorde, wordt dat besluit herroepen en is er geen sprake meer van dat iemand het als bindend zou moeten aanvaarden. 
Zo wordt geheel onterecht de suggestie gewekt dat De Gereformeerde Kerken een ongereformeerd kerkrecht hebben ingevoerd, door het ‘tenzij’ van art. 31 KO naar zijn inhoudelijke bedoeling aan de kant te zetten.

* Uitgave onder verantwoordelijkheid van de kerkenraad van De Gereformeerde Kerk te Zwolle e.o. met medewerking van A. Admiraal, A. van Egmond en dr. P. van Gurp.