Door de dienst van mensen (14, slot)


We hebben gezien dat de dienst van de ambtsdragers een schitterend geschenk is van Christus aan zijn gemeente. Broeders die door Christus tot zo’n ambt worden geroepen mogen zeker weten dat ze een prachtige taak vervullen. In de Schrift wordt door de Here heel duidelijk gemaakt hoe Hij mensen roept en wat de inhoud van die taak is.

“Christus, die als Hoofd van de kerk zit aan de rechterhand van God de Vader, regeert en verzorgt zijn gemeente op aarde. Hij wil daarvoor de dienst van mensen gebruiken. Daarom schenkt Christus ambtsdragers aan zijn gemeente.” (Formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen, pag. 550 Gereformeerd Kerkboek).

Gereformeerd


Tegelijk kan het ook een heel moeilijke taak zijn. De verantwoordelijkheid is groot. Christenen zijn mensen als alle andere. Met hun moeiten en zorgen. Met hun beperkingen en eigenaardigheden. Met hun gebreken en zonden. Soms is het een feest om de kudde te mogen leiden. Soms ook is het een heel zware taak. Vooral als schapen een andere kant op willen dan de grote Herder vraagt. Dan kan het voor de onderherders soms heel moeilijk worden om hun ambt met vreugde te vervullen.
Niet voor niets wordt in het bevestigingsformulier voor ouderlingen en diakenen de gemeente opgewekt:
“En u, geliefde broeders en zusters, ontvangt deze mannen als dienaren van God.
Aanvaardt van harte de ouderlingen als opzieners en herders van de gemeente. Hebt grote achting voor hen om hun werk. Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u aan hen, want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen.
Zorgt dat de diakenen middelen hebben om hun arbeid te verrichten. Weest goede rentmeesters over wat de Here u toevertrouwt en weet u in de gemeente van Christus geroepen om te dienen. Laat ieder die in de gemeente in nood verkeert, dankbaar de hulp aanvaarden, die Christus door de diakenen hem geven wil.”

We hoeven daar niets aan toe te voegen. Als de gemeente, als broeders en zusters de ambtsdragers niet op deze manier ontvangen, ja, dan kan de dienst van Christus als een zware, soms als een ondraaglijke last worden ervaren.
In onze kerken, nog maar kort opnieuw vrijgemaakt, is het gevaar dat het ambt niet goed gezien wordt, duidelijk aanwezig. Velen van ons hebben jarenlang moeten vechten tegen òntrouwe ambtsdragers. Ze zijn vaak heel bedrogen uitgekomen. En het lijkt soms wel of broeders en zusters daardoor verleerd hebben dat geschenk van Christus nog goed te zien. Ook daarin, in dat zicht op de kerkelijke ambten, moeten we misschien opnieuw gereformeerd worden, opnieuw leren zien en geloven hoe de Here in zijn Woord daarover tot ons spreekt. En hoe we daar in ons leven in het Verbond mee om moeten gaan.

Luisteren


Trouwe ambtsdragers hoeven zich niet te laten ontmoedigen als ze in de gemeente op onbegrip, verzet of een verkeerde houding stuiten. Zij moeten gewoon hun werk doen. Gewoon de opdracht die zij van de Here ontvingen uitvoeren.
Over de uitvoering van die opdracht willen we tenslotte nog een paar dingen zeggen.
Christus wil zijn gemeente door ambtsdragers regeren en verzorgen. Zijn geméénte. Het gaat om de kerk, om de gemeente van Christus, om het echte welzijn van de broeders en zusters. De persoon van de ambtsdrager is na de bevestiging niet meer zo belangrijk. Een ambtsdrager zet zich in voor de kudde en ziet af van zichzelf. Hij mag en moet de broeders en zusters voorgaan op de weg van de Here. Hij mag en moet ze in al hun noden, pijn, moeiten, verdriet en zorgen Christus voorhouden. Hij mag en moet ze in al hun blijdschap, dankbaarheid en fijne momenten wijzen op Christus’ zegeningen. En om dat goed te doen is oefening nodig. We hebben dat al eerder gezien. Oefening in de godsvrucht. Die oefening kan niet gemist worden. Maar ook andere oefening in de ambtsdienst is nuttig en nodig. We denken dan aan het luisteren.
Luisteren, een heel eenvoudig woord. Maar vaak een moeilijke vaardigheid. Ambtsdragers moeten kunnen luisteren. Willen ze in de moeiten en de noden, willen ze in de blijdschap en de dankbaarheid het evangelie zuiver laten klinken, dan zullen ze zo goed mogelijk zicht moeten hebben op wat er bij de gemeenteleden leeft. Dat betekent allereerst luisteren. Goed luisteren. De ouderling, de diaken, cijfert zichzelf weg. En stelt zich open voor de broeder of zuster waarmee hij spreekt. Voor de jongere of het kind waarmee hij spreekt. Hij begint niet met praten maar laat eerst de ander aan het woord. Hij maakt daarvoor ook tijd. Voor ieder lid van de gemeente die dat nodig heeft. Het mag in de kerk niet zo zijn dat mensen moeten klagen: ze hebben nooit tijd voor mij, naar mij wordt nooit geluisterd, ik kan mijn moeite, ik kan mijn vragen niet kwijt.
Luisteren, open en rustig. Luisteren en doorvragen en doorgronden waar het kind van de Here mee worstelt, waar het hart vol van is. Dat luisteren staat altijd aan het begin. Luisteren zoals de Here geduldig naar zijn kinderen luisteren wil. Niets menselijks is ook aan ambtsdragers vreemd. Rustig blijven luisteren als je zelf ook zo graag van alles zou willen zeggen strijdt soms met onze zondige natuur. Vooral als we dingen horen zeggen waar we het niet mee eens mogen zijn. Als we geprikkeld worden. Of als we zo graag willen helpen en misschien dan toch te vroeg iets willen zeggen. Daarom is het goed om juist daarin te oefenen. Voor alle gemeenteleden. Voor hen die het ambt “begeren”. Maar juist ook voor ouderlingen en diakenen. Oefenen èn bidden. En steeds weer vragen ook in het luisteren om de kracht en de wijsheid die de Heilige Geest geeft.

Spreken


En na het luisteren volgt het spreken. Ambtsdragers mogen aan de gemeenteleden Gods Woord voorhouden. Ze mogen en moeten in alle omstandigheden de boodschap van het evangelie laten horen. Gemeenteleden mogen dat ook verwachten. Gods Woord geldt voor heel ons leven. En als dat Woord van God gelovig wordt nagesproken door trouwe dienstknechten, sprekend in de naam van hun Heer, dan doet dat Woord zijn werk. Dan zal het nooit zonder uitwerking zijn. Dan zal het gemeenteleden tot troost zijn, tot bemoediging, tot aansporing, tot vermaning en tot lering.
Ambtsdragers spreken gewone taal, gebruiken menselijke woorden. Maar in die woorden klinkt Gods Woord. In die gewone mannenstemmen klinkt de stem van God.
En als ambtsdragers in de gemeente trouw Gods Woord naspreken en de wil van de Here bekend maken, dan maakt het niet uit hóe dat gebeurt. Dan is er geen bloemrijke taal nodig. Of lange mooi gevormde zinnen. Dan heeft een ambtsdrager geen speciale opleiding nodig. Dan is een eenvoudig maar waar woord van eenvoudige mensen even goed. Dan hoeven ouderlingen en diakenen ook niet bang te zijn om niet te kùnnen spreken. Soms zal het gemakkelijk gaan en als vanzelf. Soms zal het aarzelend gaan en met klamme handen. Maar het woord zàl klinken. De Here zal daarvoor wijsheid en kracht geven. Daar mogen dienaren van Christus op vertrouwen. Als mensen de woorden niet kunnen vinden dan zal de Heilige Geest ze hen in de mond leggen. Veel broeders die in een bijzonder ambt hebben gediend kunnen daarvan getuigen. De Here zelf zegt dat toe aan zijn dienstknechten. In de Bijbel lezen we daarover op verschillende plaatsen. Bijvoorbeeld als de Here Jeremia roept om te gaan profeteren en Jeremia niet durft omdat hij nog zo jong is en niet kàn spreken:
"Het woord des HEREN nu kwam tot mij:
Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd; tot een profeet voor de volkeren heb Ik u gesteld.
Doch ik zeide: Ach, Here Here, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong.
De HERE echter zeide tot mij: Zeg niet, ik ben jong, want tot een ieder, tot wie Ik u zend, zult gij gaan, en alles wat Ik u gebied, zult gij spreken. Vrees niet voor hen, want Ik ben met u om u te bevrijden, luidt het woord des HEREN.
Toen strekte de HERE zijn hand uit en roerde mijn mond aan, en de HERE zeide tot mij: Zie, Ik leg mijn woorden in uw mond; merk op, Ik stel u heden over de volken en de koninkrijken om uit te rukken en af te breken, om te verdelgen en te verwoesten, om te bouwen en te planten." (Jeremia 1:4-10).


Woord


Gods Woord nasprekend, geleid door de Heilige Geest. Zo mogen ambtsdragers de gemeente in. Na gebed, in vertrouwen. Christus zendt ze. Gods Woord nasprekend. En vrijwel altijd letterlijk Gods Woord daarbij openend. Want dat Woord, Gods openbaring in de Bijbel, moet altijd de grond zijn van het spreken en naspreken van de ambtsdragers. Dat Woord zelf moet allereerst open. Of het nu gaat om een ziekenbezoek, een doopbezoek, een diakonaal bezoek, een vermaanbezoek of een `gewoon` huisbezoek, de Bijbel moet mee en de Bijbel moet open. Broeders en zusters mogen daar ook op rekenen; als de ouderling of de diaken langs komt kunnen ze hun Bijbel alvast klaar leggen. Ambtsdienst is altijd in dienst van het Woord en komt altijd met het Woord.

Trouw


“Christus, die als Hoofd van de kerk zit aan de rechterhand van God de Vader, regeert en verzorgt zijn gemeente op aarde. Hij wil daarvoor de dienst van mensen gebruiken. Daarom schenkt Christus ambtsdragers aan zijn gemeente.”

Laat dat nog maar eens goed tot ons doordringen. Christus schenkt ambtsdragers. Het is Zijn werk. Moeilijk? Zwaar? Verantwoordelijk? Ja. Maar niet té moeilijk, niet té zwaar. Christus geeft door zijn Geest de kracht die nodig is. En tegelijk is dat werk ook rijk en versterkend en een zegen voor de gemeente.
En voor de ambtsdrager die zijn dienst trouw vervult is er ook een rijke zegen. Daarmee willen we besluiten. Zoals het in het bevestigingsformulier wordt verwoord:
“Weest trouw in uw dienst. Bewaart de verborgenheid van het geloof in een zuiver geweten. Dan zult u zich bijzondere achting verwerven en veel vrijmoedigheid om te spreken door het geloof in Christus Jezus en eens ingaan tot het feest van uw Heer.”