Weerlegging 6: Mag men het adres van de kerk aanwijzen?


Als het ergens duidelijk wordt dat de leiders van de Vijverhoeve-gemeenschap het spoor van de kerk van alle eeuwen zijn kwijtgeraakt en dat hun ogen gesloten zijn voor het werk van Christus in de vergadering en reformatie van Zijn kerk, dan wel in het belijden over de kerk. Omdat zij vóór alles oog hebben voor de redding van zondaren door vrije genade, zo hebben wij geregeld gezien in het voorgaande, verdwijnt in het spoor van Luther en Kohlbrugge de oproep tot kerkelijke gehoorzaamheid naar de achtergrond.
Ja, zij spreken wel van kerk en reformatie, maar dat is in hun opinie vrijwel alleen een terugkeer naar het evangelie van vrije genade. De breedte en diepte van de kerkreformatie ontgaat hun, omdat zij in de praktische beleving van hun band aan de kerk de ware aard van het kerkvergaderende werk van Christus niet meer zien.
Wij hebben er al meermalen op gewezen dat in de hele kerkgeschiedenis, ook en met name in de jongste kerkgeschiedenis, het nog altijd gaat om Woord en kerk.
De gemakzucht en eigenzinnigheid, het zichzelf tot een wet zijn, komt vooral uit in het verwaarlozen van die kerkelijke roeping.

Het adres van de kerk


De Vijverhoeve-brochure veroordeelt scherp de toepassing van de belijdenisartikelen over de kerk, vooral over het zich bij de ware kerk voegen, over het belijden dat de ware en de valse kerk gemakkelijk van elkaar te onderscheiden zijn en dat het niemand toekomt zich van de ware kerk af te scheiden.
Terwijl toch volgens Gods Woord moet worden beleden dat alleen door de kerkelijke gehoorzaamheid van het zich bij de kerk voegen, de eenheid van de broeders wordt gediend. Artikel 28 NGB spreekt in dat kader over “de hals buigen onder het juk van Christus”.
Verder wil de brochure vooral niets weten van het aanwijzen van het adres van de kerk. Wij mogen niet een vaandel heffen met een kerknaam. Nee, maar blijkbaar wel het vaandel van het evangelie, zeggen ze.
En ‘vroom’ klinkt het:
Laten wij ook niet onszelf beoordelen, maar laat het oordeel over aan anderen en aan God (pag. 33).

Alsof het roemen in het werk van de HEERE met betrekking tot Zijn kerk onbeschaamd zou zijn en in de plaats zou komen van Hem de eer te geven die Hem toekomt.

Die zogenaamde ootmoedige erkenning dat het onjuist is om een vaandel te heffen met een kerknaam, vinden we ook al eerder terug in de kerkgeschiedenis. Prof. K. Schilder is hierop ingegaan in de Reformatie onder de veelzeggende titel met vraagteken: Men mag geen ‘ware kerk’ aanwijzen?, zie hiervoor zijn gebundelde artikelen in De Kerk, deel III, vanaf pag. 449.
Verder bekritiseren zij dat wij alles wat de Heilige Schrift - met name het Oude Testament - over Jeruzalem zegt, zomaar toepassen op de kerk.

Het neerdalende Jeruzalem


Wat is dit alles ver verwijderd van het belijden en beleven van de kerk en haar leden! Waar denken de schrijvers aan als zij zingen: kom, ga met ons en doe als wij? Jeruzalem dat ik bemin, nu treden wij uw poorten in. Of Jeruzalem, de Godsstad hier beneden. Dan zingen we toch over de kerk!
De Statenvertaling geeft boven de Psalmen steeds een korte samenvatting van de inhoud en spreekt dan keer op keer heel onbevangen en Schriftuurlijk over de kerk van het Nieuwe Testament.
Ons wordt tegengeworpen dat Jeruzalem boven is, ons aller Moeder. Is dan alles wat daarover geschreven is voor niets geweest? We denken aan de herdenking van de afscheiding in 1934 en wat daar door K. Schilder gesproken is over Ons aller Moeder (zie K. Schilder Verzamelde werken, De Kerk II, pag. 153-237).

Het Jeruzalem is toch bezig uit de hemel neer te dalen, hier en nu. De HEERE heeft ons dat geopenbaard tot troost in ons verdriet om scheuringen te moeten meemaken en te moeten zien hoe eenvoudige zielen worden meegetrokken op die dwaalweg.
Wanneer mensen geroepen worden zich bij de kerk te voegen, dan moet die kerk toch te vinden zijn, dan moet haar adres toch aangewezen worden. Dan is het toch niet zo dat de mensen zelf maar moeten uitzoeken of dat zelf maar mogen beslissen, naar bevind van zaken handelen, wat hun het beste uitkomt, waar men zich het beste thuis voelt. In feite betekent dat onverschillig blijven onder de oproep die van de HEERE komt.

Zich voegen bij deze vergadering houdt toch in dat die vergadering een concreet adres heeft waarvan men lid kan worden? En het is toch de roeping van de leden van die vergadering, van die ware kerk, om ook anderen op te roepen zich bij haar te voegen.
Bovenstaand gedeelte van art. 28 NGB heeft niet voor niets als bewijsteksten:
Ps.122:1:
Ik ben verblijd, wanneer zij tegen mij zeggen: Wij zullen naar het huis van de HEERE gaan, HSV .

Jes.2:3:
Vele volken zullen gaan en zeggen: Kom, laten wij opgaan naar de berg van de HEERE, naar het huis van de God van Jakob, dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen en zullen wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en het woord van de HEERE uit Jeruzalem, HSV.

Hebr.10:25:
Laten wij de onderlinge bijeenkomst niet nalaten, zoals het bij sommigen de gewoonte is, maar elkaar aansporen, en dat zoveel te meer als u de grote dag ziet naderen, HSV.


Als dan de norm duidelijk is, dat men zich bij de ware kerk, deze heilige vergadering, moet voegen, dan moet deze ware kerk ook te kennen zijn. Met art.29 van de NGB belijden we:
De kenmerken waaraan men de ware kerk kan kennen, zijn deze: dat de kerk de zuivere prediking van het evangelie onderhoudt; dat zij de zuivere bediening van de sacramenten onderhoudt, zoals Christus die heeft ingesteld, dat de kerkelijke tucht geoefend wordt om de zonden te bestraffen.


Kwesties?


Tegen alle interkerkelijkheid in, tegen alle theorieën als zou overal wel iets van de kerk te vinden zijn, tegen de uitvlucht als zou het wel mooi zijn dat er zoveel verschillende vormen van kerken bestaan, heeft Schilder steeds geijverd voor de nederige gehoorzaamheid aan de wil van de HEERE. Ja, degenen die het in de ruimte zoeken, bijvoorbeeld bij Luther en Kohlbrugge, die de inrichting van de kerk maar iets van de tweede orde vinden, die willen uiteraard niets weten van het aanwijzen van het kerkadres.
In de tijd van de vrijmaking in 1944 werd rustig de overtuiging uitgedragen dat als de HEERE nu nog een brief aan Zijn gemeente in deze of die plaats zou sturen, die brief bezorgd zou worden op één adres en dan dat van de ware kerk.

De reformatie van de kerk betekent eenvoudig: terug naar Schrift en belijdenis. En die belijdenis uitdragen en er uit leven. Het ja ja laten zijn. Het ja van onze geloofsbelijdenis, ook het ja van ons antwoord op de vragen bij de bevestiging als ambtsdrager.
En dan is het wel heel schrijnend wanneer er ambtsdragers in de kerk van De Gereformeerde Kerk te Zwolle e.o. waren die hun overtuiging niet verborgen, dat zij mensen niet de weg konden wijzen naar de kerk, waar zij hun dienst vervulden en die dan nog verbaasd waren dat aan hen dringend gevraagd werd hoe zij dan wel ambtsdrager in zo'n kerk konden zijn.

Tenslotte: ons wordt verweten dat wij in de Vrijmaking van 2003 alleen maar oog hadden voor kwesties en geen oog hadden voor het evangelie van vrije genade.
Toch spreekt de oproep tot bekering in de brochure Laten wij ons bekeren heel andere taal. Op pag.4 wordt daar immers geschreven:
De diepe crisis in onze Gereformeerde Kerken beperkt zich niet tot een (groot) aantal concrete kerkelijke of theologische kwesties. Het betreft veel breder en dieper de gereformeerde leer (o.a. in Kampen) en het gereformeerde leven.


Hieraan moet nog worden toegevoegd, en we blijven daarmee geheel in de lijn van prof. Schilder, dat het aanwijzen van het adres van de ware en de valse kerk natuurlijk niet inhoudt dat dit een vast gegeven is. Bij elke nieuwe reformatie, elke nieuwe gehoorzaamheid, binnen welk kerkverband ook, wordt elk bestaand instituut in de crisis gebracht. Het mag immers nooit onze schuld zijn dat kinderen van God buiten ons instituut blijven. Vandaar ook dat De Gereformeerde Kerken zich geroepen wisten om contacten te leggen met hen die zich vrijmaakten van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. En vandaar dat er door De Gereformeerde Kerken een correspondentie met de Hersteld Hervormde Kerk op gang gezet werd.

* Uitgave onder verantwoordelijkheid van de kerkenraad van De Gereformeerde Kerk te Zwolle e.o. met medewerking van A. Admiraal, A. van Egmond en dr. P. van Gurp.