Door de dienst van mensen (12)


We zijn de artikelen over het bijzonder ambt begonnen met de bespreking van zaken die beide ambten betreffen. Daarna hebben we geschreven over het ambt van de ouderlingen. Nu willen we kijken naar het ambt van de diakenen. Naar, wat zo mooi genoemd wordt in het bevestigingsformulier, de zorg voor de dienst der barmhartigheid.

“Christus, die als Hoofd van de kerk zit aan de rechterhand van God de Vader, regeert en verzorgt zijn gemeente op aarde. Hij wil daarvoor de dienst van mensen gebruiken. Daarom schenkt Christus ambtsdragers aan zijn gemeente.” (Formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen, pag. 550 Gereformeerd Kerkboek).

Eigen dienst


Voor die zorg heeft de Here door de dienst van de apostelen een apart ambt ingesteld.
“En de twaalven riepen de menigte der discipelen bijeen en zeiden: Het bevredigt niet, dat wij met veronachtzaming van het woord Gods de tafels bedienen.
Ziet dan uit, broeders, naar zeven mannen onder u, die goed bekend staan, vol van Geest en wijsheid, opdat wij hen voor deze taak aanstellen; maar wij zullen ons houden aan het gebed en de bediening van het woord.” (Hand.6:2-4).

Een aparte taak. Een apart ambt. De apostelen maakten zo scheiding tussen het leren en regeren van de Kerk en de bediening van de verzoening aan de ene kant, en de zorg voor de dienst van de barmhartigheid aan de andere kant. Dat moeten we goed zien. Diakenen zijn geen hulpouderlingen, geen ouderlingen in opleiding, geen aanvullende krachten van het tweede plan. Nee, ze zijn geroepen tot een heel eigen dienst. Waarvoor ook heel eigen gaven geschonken worden door de Here. Dat diakenen in kleine gemeenten volledig meedraaien in de kerkenraad en zo toch af en toe fungeren als “hulp-ouderlingen” doet daar niets aan af. Het is een taak die naast hun eigenlijke ambt komt.
Een eigen prachtige dienst: zorgen dat in de Kerk de barmhartigheid en de liefdedienst van Christus zichtbaar wordt.

Reformatie


In de geschiedenis van de Kerk is dat eigene van het diakenambt niet altijd gezien. In de Rooms-Katholieke Kerk van de Middeleeuwen werd het ambt van diaken een rang in die hele hiërarchische opbouw van de geestelijkheid. En de persoon die dat ambt vervulde was op de duur niet meer dan een helper van de “geestelijken” met een hogere rang. Doordat de Kerk ver was afgedwaald van Gods Woord was de Bijbelse leer over de ambten totaal verwrongen en leken de ambten in de kerk niet meer op de ambten die de Here Christus had ingesteld. Toen de Here in de zestiende eeuw de grote reformatie van de Kerk gaf en er terugkeer kwam naar Gods Woord op alle terreinen van het leven, kwam er ook weer oog voor de Bijbelse ambten. En in gehoorzaamheid aan Gods Woord werden de ambten in de Kerk opnieuw ingesteld. Ook het diakenambt kreeg weer zijn eigen plaats.
Het is mooi om te lezen hoe de Kerk in de zestiende eeuw daarmee om ging. Toen in de Nederlanden de reformatie doorzette en er overal gereformeerde kerken kwamen, werd er al snel gezocht naar het vormen van een kerkverband. In 1568 kwamen afgevaardigden van gereformeerde kerken voor het eerst samen in een landelijke vergadering. Een soort voorloper van de latere generale synoden. Dat gebeurde in de stad Wezel, in 1568. Die vergadering wordt dan ook genoemd het Convent van Wezel. En tijdens dat convent werd, in terugkeer naar de Schrift, ook het diakenambt hersteld.
"1. Het is volgens het getuigenis der Schrift volkomen zeker, dat het ambt der Diakenen hierin bestaat, dat zij de tafelen bedienen, dat is, dat zij de armen in hun behoeften te hulp komen en door aalmoezen te verzamelen hun het nodige verstrekken.
2. Het is behoorlijk, dat hun verkiezing en bevestiging op geen andere wijze zal geschieden dan hierboven bij de Ouderlingen verklaard is." (Artikelen van Wezel, hoofdstuk 5, aangehaald via C. Trimp, “Zorgen voor de gemeente”).

Zo is het diakenambt ook in de Kerkorde vastgelegd als een bijzonder ambt naast dat van de ouderling, in de artikelen 20 tot 22. En zo is het ook zichtbaar geworden in het formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen. Zo worden ook diakenen op precies dezelfde wijze ontvangen van de Here Christus, door middel van dezelfde verkiezingsgang.

Barmhartigheid


Het werk van de diakenen is dus gegrond op Gods Woord. Al heel vroeg in de Bijbel lezen we hoe de Here niet wil dat onder zijn volk gebrek wordt geleden. De God van het Verbond wil niet dat mensen honger moeten lijden, in armoede moeten leven of moeten bedelen. Hij geeft zijn volk zoveel, Hij schenkt zijn gemeente zulke rijke gaven, dat het niet nodig is. Hij is barmhartig en genadig. En dat moet in de samenleving van zijn volk, in de gemeenschap der heiligen, zichtbaar zijn. En heel het leven van Gods volk moet dan ook doortrokken zijn van de opdracht om de naastenliefde in praktijk te brengen. In de Heidelbergse Catechismus wordt het onderwijs van Gods Woord heel kernachtig samengevat als het gaat over de betekenis van het achtste gebod, in Zondag 42:
”Dat ik het welzijn van mijn naaste, waar ik kan en mag, bevorder en zo met hem doe, als ik wil dat men met mij doet.
Bovendien dat ik mijn arbeid trouw verricht, om ook de behoeftige te kunnen helpen.”

In die zinnen hebben we meteen de kern van het werk van onze broeders diakenen. We willen nu eerst zien hoe de Here onder het Oude Verbond zijn volk daartoe goede wetten gaf. Om zijn barmhartigheid gestalte te geven in het samenleven van zijn volk. Toen al mocht Israël daarin het koningschap van de komende Christus ervaren:
"Voorwaar, hij zal de arme redden, die om hulp roept, de ellendige, en wie geen helper heeft;
hij zal zich ontfermen over de geringe en de arme, hij zal de zielen der armen verlossen.
Van druk en geweld zal hij hun leven bevrijden, hun bloed zal kostbaar zijn in zijn oog." (Psalm 72:12-14).



Zeker van levensonderhoud


Niemand in de gemeente mag honger lijden wanneer de Here zijn volk rijk zegent. Niet alleen de arme maar zelfs ook de vreemdeling moet goed verzorgd worden.
"Wanneer gij de oogst van uw land binnenhaalt, dan zult gij de rand van uw veld bij uw oogst niet geheel afmaaien, en wat van uw oogst is blijven liggen, zult gij niet oplezen; dat zult gij voor de arme en de vreemdeling laten liggen: Ik ben de HERE, uw God." (Lev.23:22).

De Here gaf aan alle Israëlieten bestaanszekerheid: een erfdeel, een stuk grond,om in het levensonderhoud te voorzien. Een afschaduwing van het eeuwige erfdeel maar tegelijk een praktische waarborg voor voldoende levensonderhoud. Dat erfdeel moest altijd eigendom van een geslacht blijven. Wanneer door omstandigheden iemand toch dat land moest verkopen, dan verkocht hij eigenlijk niet dat land maar alleen het gebruik van dat land. En in het vijftigste jaar, het jubeljaar, werd het land altijd weer vrij. Levensonderhoud voor het geslacht verzekerd.
"Gij zult het vijftigste jaar heiligen en vrijheid in het land afkondigen voor al zijn bewoners, een jubeljaar zal het voor u zijn, dan zal ieder van u tot zijn bezitting en tot zijn geslacht terugkeren.
Een jubeljaar zal dit vijftigste jaar voor u zijn, dan zult gij niet zaaien en wat dan vanzelf opkomt zult gij niet oogsten en dan zult gij de ongesnoeide wijnstok niet aflezen.
Want het zal u een jubeljaar zijn, heilig zal het u zijn; van de akker zult gij eten wat hij opbrengt.
In dit jubeljaar zal ieder van u zijn bezitting terugkrijgen.
Wanneer gij iets aan uw volksgenoot verkoopt of iets van hem koopt, dan zal de één de ander niet benadelen.
Rekening houdend met de jaren na een jubeljaar, zult gij het van uw volksgenoot kopen; rekening houdend met de oogstjaren zal hij het u verkopen.
Bij een groter aantal jaren zult gij de koopsom naar verhouding hoger stellen; bij een geringer aantal jaren zult gij de koopsom naar verhouding lager stellen: want het getal der oogsten verkoopt hij u.
Gij zult elkander niet benadelen, maar voor uw God vrezen, want Ik ben de HERE, uw God." (Lev. 25:10-17).

Ja, en zelfs hoeft een verarmde Israëliet niet altijd te wachten tot het jubeljaar. Wanneer hij eerder weer genoeg geld heeft, of wanneer hij een losser heeft in de familie, dan komt het land al veel eerder weer terug. Niet als men daar zelf zin in heeft of voordeel in ziet. Nee, de volksgenoten zijn verplicht zoveel mogelijk hun broeder daarbij te helpen. Niet vrijblijvend, het is de Wet van de Here en Hij is God!
"In het gehele land, dat gij in bezit hebt, zult gij lossing voor het land toestaan.
Wanneer uw broeder verarmd is en iets van zijn bezitting heeft moeten verkopen, dan zal zijn naaste bloedverwant als losser optreden, en hij zal loskopen wat zijn broeder heeft moeten verkopen.
Wanneer iemand geen losser heeft, maar zijn vermogen wordt toereikend, zodat hij verwerft, wat hij voor lossing nodig heeft, dan zal hij de jaren sinds de verkoop in rekening brengen, en wat nog overblijft de man terugbetalen aan wie hij het verkocht heeft, opdat hij zijn bezitting terugkrijgt.
Maar indien hij niet verwerft wat nodig is, om hem terug te betalen, dan blijft wat hij verkocht heeft, in het bezit van hem die het gekocht heeft, tot het jubeljaar: maar in het jubeljaar zal het vrijkomen, en hij zal zijn bezitting terugkrijgen." (Lev.25:24-28).


Verlost


En die zorg voor broeders en zusters strekt zich nog verder uit. Het volk van de Here is verplicht om te zien naar de armen onder het volk. Opdat ze zullen leven!
"Wanneer uw broeder verarmt en zich bij u niet meer staande kan houden, dan zult gij hem (vreemdeling en bijwoner) ondersteunen, opdat hij bij u in het leven blijve.
Gij zult geen rente of winst van hem nemen, maar gij zult voor uw God vrezen, opdat uw broeder bij u in het leven blijve.
Gij zult hem uw geld niet op rente geven noch uw voedsel tegen winst.
Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, om u het land Kanaän te geven, opdat Ik u tot een God zou zijn.
Wanneer uw broeder verarmt bij u en zich aan u verkoopt, dan zult gij hem geen slavenarbeid laten verrichten.
Als een dagloner, als een bijwoner zal hij bij u zijn; tot het jubeljaar zal hij bij u arbeiden.
Dan zal hij van u weggaan, hij met zijn kinderen, en naar zijn geslacht terugkeren en hij zal het bezit zijner vaderen terugkrijgen.
Want zij zijn mijn knechten, die Ik uit het land Egypte heb geleid: zij zullen niet verkocht worden, zoals men een slaaf verkoopt.
Gij zult niet met hardheid over hem heersen, maar gij zult voor uw God vrezen." (Lev.25:35-43).

Dat omzien naar elkaar, dat ondersteunen van elkaar, daar hoeft, ja, daar màg de helpende broeder of zuster zelf niet beter van worden. Ook als het gaat om een lening, of zelfs als de nood zo hoog wordt dat een volksgenoot zichzelf in slavernij geeft, dan mag er uit de nood van de broeder geen voordeel worden getrokken. Het is geen verdienste waar iets voor terug gevraagd mag worden. Het is liefdedienst! Dankbaarheidsdienst!
Want het gaat om het volk van God. In de dienst van de barmhartigheid moet Gods barmhartigheid zichtbaar worden. Hij riep zijn volk uit Egypte,uit armoede en slavernij. Om niet. Uit genade alleen. Hij verlost zijn volk van de zonde, uit de armoede en de slavernij van zonde en dood. Door zijn eigen Zoon te geven. Om niet. Uit vrijmachtige genade alleen.
Dat is de rijke grond onder de barmhartigheidsdienst van de gemeente. De rijke grond onder de dienst van de diakenen.