Door de dienst van mensen (10)


In het vorige artikel over het bijzondere ambt hebben we gesproken over de opdracht om te waken tegen valse leer. Deze keer willen we iets zeggen over de kerkelijke tucht en de bediening van de sleutelmacht.

“Christus, die als Hoofd van de kerk zit aan de rechterhand van God de Vader, regeert en verzorgt zijn gemeente op aarde. Hij wil daarvoor de dienst van mensen gebruiken. Daarom schenkt Christus ambtsdragers aan zijn gemeente.” (Formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen, pag. 550 Gereformeerd Kerkboek).



Tucht


Waar gaat het om als we spreken over tucht? In onze beleving heeft het woord tucht vaak de betekenis van straffen, met harde hand. Vaak letterlijk. We hebben het dan over tucht als vergelding voor een overtreding.
Maar dat is niet juist. Tucht is niet straffen. Tucht betekent “leiden”. Leiden in de goede richting. En dan hebben we het niet over bégeleiden. Bégeleiden heeft iets van naast een ander staan, hem of haar zijn gang laten gaan en af en toe helpen, goede raad geven, aanwijzingen, maar wel zelf de weg laten ontdekken, zelf keuzes laten maken.
Die betekenis heeft begeleiden o.a. in het huidige onderwijs. Maar dat moeten we niet verwarren met leiden. Leiden is duwen en trekken in de goede richting. Met kracht en met gezag. Dat is tucht. In een woordenboek vonden we o.a. de omschrijving: dwingende morele leiding. Moreel wil zeggen: volgens bepaalde zeden, bepaalde leefregels. Niet vrijblijvend, maar dwingend. Er is maar één keus: je overgeven aan die leiding en je zo de in goede richting laten duwen.
En als we dan spreken over tucht in de kerk, dan hebben we het over het leiden van de leden van de gemeente op de weg die de Here wijst, met de kracht en het gezag van Gods Woord. De schapen die van de kudde dreigen af te dwalen, te leiden volgens de leefregels van het Verbond. De kinderen van de Here duwen, en als het nodig is terugduwen, met het Woord. Dat is de kern. Het gaat bij tucht niet maar om ideeën van mensen, om regeltjes van de kerkenraad, nee, Gods Woord dringt. En het gelovig kind van God heeft die drang van Gods Woord te aanvaarden.
En dat dringen, dat is, dat moeten we ook goed zien, geen “dwingen” met psychische, materiële of lichamelijke middelen (Zoals in de tijd van de inquisitie of tijdens de vervolging van de Afgescheidenen). Het is alleen maar met kracht en overtuiging aan de schapen Gods eigen Woord voorhouden. Vanuit de liefde van God die er op gericht is zondaren te behouden. Ja, en dan is er toch sprake van een soort dwang: het horen van Gods Woord dwingt de mensen om te kiezen. Dat doet het Woord zelf. Aanvaard ik het Woord van mijn HERE of verwerp ik het? Zal ik, met mijn gezin, de HERE dienen, of kies ik voor mezelf? Dat is de keuze van Jozua (Jozua 24:15).
Zo, op die manier, Gods Woord voorhouden aan schapen die dreigen af te dwalen, dat is de tucht waarover we in de Bijbel lezen, o.a. in Spreuken 1:1- 9:
”De Spreuken van Salomo, de zoon van David, de koning van Israël, om wijsheid en tucht te verkrijgen, om verstandige woorden te verstaan, om de tucht aan te nemen, die verstandig maakt, gerechtigheid en recht en rechtschapenheid; om de onverstandigen schranderheid, de jongeling kennis en bedachtzaamheid te geven. De wijze hore en vermeerdere inzicht en wie verstandig is, verwerve overleg, om te verstaan spreuk en beeldspraak, woorden en raadselen van wijzen.
De vreze des HEREN is het begin der kennis; de dwazen verachten wijsheid en tucht. Hoor, mijn zoon, de tucht van uw vader en verwerp de onderwijzing van uw moeder niet; want zij zijn een liefelijke krans voor uw hoofd, een keten voor uw hals.”

Tucht heeft zijn basis in de vreze des Heren, de gelovige en eerbiedige kennis van het werk van de Here en de liefde voor de dienst van de Here. De aanvaarding van het verbondswoord van onze God. De gelovige onderwerping aan de wil van de Here. De wijsheid, het verstandig overleg, het inzicht, de rechtschapenheid,de kennis en de bedachtzaamheid die voortkomen uit die vreze des Heren. Dat is de basis van de tucht, van het leiden en duwen en trekken. En als op die manier tucht wordt geoefend in de gemeente en de gemeente láát zich op die manier leiden, de gemeente láát zich aanspreken zoals de jongeling uit Spreuken, dan hebben de ambtsdragers het gemakkelijk en dan wordt het leiden van de kudde tot een blijde en dankbare taak.

De kerkelijke tucht


De tucht, zoals we die boven beschreven, is dus een zaak voor ons allemaal. Allen hebben we, in de
strijd tegen de wereld, de duivel en ons eigen vlees, tucht nodig.
Maar nu moeten we wel goed onderscheiden. Want wanneer in de Kerkorde gesproken wordt over de “kerkelijke tucht”, dan gaat het om een heel specifiek deel van de tucht. Om die maatregelen die nodig zijn wanneer een schaap van de kudde zich verzet tegen de “tucht”, zich verzet tegen de leiding vanuit Gods Woord, zich verzet tegen het leiden op de weg van de Here met de kracht en het gezag van Zijn eigen Woord. Als we in het gewone spraakgebruik bijvoorbeeld zeggen dat er ergens “tucht wordt geoefend”, dan bedoelen we meestal dat deel van de tucht dat in de Kerkorde nader is uitgewerkt.
Het gaat dan om bepaalde maatregelen als afkondigingen, bekend maken van de naam van een zondigende broeder en zuster, oproepen aan de gemeente om de betreffende broeder en zuster ook te vermanen en voor hem of haar te bidden. En uiteindelijk, in het uiterste geval, wanneer een kerklid zich verhardt en zich niet láát leiden, wanneer een kerklid de tucht pertinent en volhardend weigert te aanvaarden, dan is er de uitsluiting uit de gemeente en uit het Koninkrijk van God.

Behoud


Dat stuk van de tucht, die “kerkelijke tucht”, is niet iets heel anders dan de tucht waar we eerst over
spraken. Het is er een deel van. Voor een zich verzettend lid van Gods kudde soms een pijnlijk deel.
Maar als de kerkelijke tucht goed wordt gebruikt dan is die nooit in tegenspraak met de rest van de
tucht. Integendeel. Alle tucht is gericht op één en hetzelfde doel: het behoud van zondaren. Het
behoud van kinderen van de Here. Het behoud van hen die in het Verbond zijn ingelijfd.
Het doel is niet: allen moeten in de Kerk gelijk denken en doen en de kerkenraad bepaalt hoe. Het doel is niet: zij die niet luisteren moeten gestraft worden. De Here zelf zegt:
“Ik zeg u, dat er alzo blijdschap zal zijn in de hemel over een zondaar, die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben.” (Lucas 15:7).

En in vers 10 nog eens:
“Alzo is er, zeg Ik u, blijdschap bij de engelen Gods over een zondaar, die zich bekeert.”

En dan vertelt de Here Jezus de gelijkenis van de verloren zoon, die eindigt met de woorden, naar de ontevreden broer:
“Wij moesten feestvieren en vrolijk zijn, want uw broeder hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden.”(vers 32).

Paulus zegt het in I Tim.1:5 als volgt:
” En het doel van alle vermaning is liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof.”

Behoud van kinderen die zich van Vader afkeren. Opnieuw gelovig leven, naar het liefdegebod van Christus. Dat is het doel van alle tucht. Ook van de kerkelijke tucht. Er wordt vaak wat denigrerend over gesproken. Zo van: ja, dat zeggen ze wel, maar het komt er dan toch maar op neer dat ...... de zin van de kerkenraad moet doen, want anders .......; tucht is een machtsmiddel.....
Nu, laat u dat nooit wijsmaken. Wie zo spreekt heeft het niet begrepen of spreekt tegen beter weten in.
Het gaat niet om de wil van de kerkenraad. Het gaat om de wil van de Here! Het is prachtig dat er bij de ouderlingen blijdschap is wanneer vermaning of kerkelijke tucht leidt tot bekering, maar die blijdschap is er in navolging van de blijdschap in de Hemel! In de Hemel is blijdschap als een zondaar zich bekeert en `weer levend wordt`. Omdat het is de terugkeer naar de Vader!
Daar gaat het om. Ook streng vermaan en kerkelijke tucht, al doet het misschien nog zo´n pijn, heeft het behoud van de schapen op het oog. Tot het einde toe.

Valse tucht


Er bestaat ook valse tucht. Dat is als de kerkelijke tucht niet wordt toegepast om de schapen te behouden maar om andere redenen. Dat komt voor. De geschiedenis van de kerk kent er helaas vele voorbeelden van. Soms werd de kerkelijke tucht gebruikt om eigen gelijk van ambtsdragers af te dwingen. Of om eigen eer hoog te houden. Om “vervelende” kerkleden kwijt te raken. En vaak ook om afwijkingen van Gods Woord te beschermen en reformatie tegen te houden. Denk in dat verband maar eens aan de vele schorsingen en afzettingen ten tijde van de Vrijmaking van 1944. Valse tuchtoefening. We hebben het dan over heerszucht en machtsmisbruik in de kerk.
Dat is altijd een gevaar voor de kerk, dat ambtsdragers uit het oog verliezen wie ze zijn en door Wie ze geroepen zijn.
We kennen daar ook in de Bijbel voorbeelden van. Verschillende profeten van de HERE kregen met valse tucht te maken. O.a. Jeremia:
” Toen Jeremia van Tofet kwam, waarheen hem de HERE had gezonden om te profeteren, ging hij staan in de voorhof van het huis des HEREN en zeide tot het gehele volk: Zo zegt de HERE der heerscharen, de God van Israël: zie, Ik breng over deze stad en al haar steden al de rampspoed die Ik tegen haar heb uitgesproken, omdat zij hun nek hebben verhard om niet naar mijn woorden te horen.
En Paschur, de zoon van Immer, de priester, die hoofdopziener was in het huis des HEREN, hoorde Jeremia deze woorden profeteren; daarom sloeg Paschur de profeet Jeremia en sloot hem in het blok in de bovenste Benjaminpoort aan het huis des HEREN.”( Jeremia 19:14 – 20:2)

Ambtsdragers moeten zichzelf klein kunnen maken en hun eigen eer vergeten. Het gaat om de eer en het recht van de Grote Ambtsdrager. Ze mogen ook nooit uit het oog verliezen waarom het gaat bij de oefening van de tucht. Ze mogen nooit uit het oog verliezen dat tucht te maken heeft, ja, gegrond is op Gods grote liefde.
Ja, dan kan het best zijn dat ambtsdragers grote weerstand ondervinden. Dat er over hen geroddeld en gelasterd wordt. Dat ze neergezet worden als slechte of valse herders. Dat kan pijn doen. Maar dat mag nooit reden zijn om dan maar met de kerkelijke tucht “terug te slaan”. Ja, ook voor de gemeente mag best duidelijk gemaakt worden dat bijzondere dienaars van de Here Christus met respect behandeld moeten worden. Maar het oordeel over lasteraars kunnen we aan de Here overlaten. Ook daarvan profeteert Jeremia in het vervolg, vers 3-6:
” Doch toen Paschur Jeremia de volgende morgen uit het blok liet, zeide Jeremia tot hem: Niet Paschur noemt de HERE uw naam, maar Schrik-van-rondom. 4 Want zo zegt de HERE: Zie, Ik maak u tot een schrik voor uzelf en voor al uw vrienden; zij zullen door het zwaard van hun vijanden vallen, dat uw ogen het zien, en geheel Juda zal Ik overgeven in de macht van de koning van Babel; hij zal hen wegvoeren naar Babel, hen slaan met het zwaard; 5 heel het bezit van deze stad, al haar have en al haar waardevol bezit, met al de schatten der koningen van Juda, zal Ik geven in de macht van hun vijanden, die ze zullen buitmaken en medenemen en brengen naar Babel. 6 En gij, Paschur, en al uw huisgenoten, zult in gevangenschap gaan; gij zult in Babel komen, daar sterven en daar begraven worden, gij en al uw vrienden, voor wie gij vals hebt geprofeteerd.”

Trouwe ambtsdragers stellen zich dan nederig en kwetsbaar op, En blíjven het Woord voorhouden.
Het is goed om te bedenken dat ook ambtsdragers gewone mensen zijn. Mensen met fouten en gebreken. Mensen die het soms moeilijk vinden om hun geduld te bewaren als de ambtsdienst zwaar valt. Mensen die foute inzichten kunnen hebben en die er altijd op bedacht moeten zijn om geen Paschur te worden. Gewone zondige mensen die ook de genade van de Here Christus elke dag zo hard nodig hebben.
Om valse tucht te voorkomen is het nodig om steeds weer het eigen spreken en handelen te toetsen aan Gods Woord. Voor iedere ambtsdrager persoonlijk. En voor alle ouderlingen van een gemeente gezamenlijk, in de kerkeraadsvergadering.
En bovenal is nodig het gebed. Het gebed om wijsheid en kracht van de Here. Door Zijn Geest. Het voortdurend gebed om af te zien van zichzelf en alleen te zien op de Opperherder en Zijn Woord.

Herderlijke dienst


Zo is tucht, en ook het toepassen van de ”kerkelijke tucht” een deel van die heel bijzondere herderlijke dienst van de ouderlingen. Dat is de opdracht die Titus krijgt:
” Spreek hiervan, vermaan en weerleg met alle nadruk: niemand mag u verachten.” (Titus 2:15).

Dat is een opdracht voor alle oudsten, de eeuwen door. Christus wil over zijn Kerk tucht oefenen, zijn broeders en zusters leiden, duwen en trekken, door de dienst van die gewone mensen. Het is niet hun kudde, maar het gaat om de kudde van de grote Herder. En de grote Herder roept in zijn genade en liefde ”onderherders” om die liefde gestalte te geven in de tucht. Niet met eigen woorden maar met hèt Woord.