6a.5. Eenheid of twist? Een reactie op ds. Hoogendoorn


Eenheid


De discussie met ds. Hoogendoorn vindt plaats in het kader van streven naar kerkelijke eenheid. Dat streven is een Bijbelse opdracht, die een zeer belangrijke, mooie en kostbare zaak betreft. Want het betreft niet minder dan Christus’ kerkvergaderend werk waar wij dienstbaar aan mogen en moeten zijn.
Daarom is het belangrijk om te zoeken naar kerkelijke eenheid waar die er nog niet is, met kerken die in alles willen staan op en leven naar de Schrift en de drie Formulieren van Eenheid. Als je elkaar zoekt, dan is de maníer van zoeken ook belangrijk, evenals het omgaan met het criterium waaraan je elkaar wilt herkennen en erkennen.

Dat zoeken, herkennen en erkennen moet zuiver zijn, vrij van menselijke voorkeuren en menselijke gevoelens.
Is dat niet het geval, dan zul je elkaar niet gemakkelijk bereiken met Gods Woord en de Belijdenis, maar dan zal het gevolg eerder twist zijn dan eenheid. Dan wordt er niet samen met Christus gewerkt, maar worden eigen wegen gevolgd. Daar kan dan geen zegen op rusten, want de Here heeft immers gezegd “wie met Mij niet bijeenbrengt, die verstrooit” (Matt. 12: 30).

Hoe zit dat nu met deze discussie in de voorgaande artikelen? Is ze zoekend bij en bevragend op Gods Woord en de Belijdenis? Of overheersen er menselijke voorkeuren en ontstaat er eerder verwijdering, waar deze op basis van de Schrift niet mag zijn? Zal er twist of eenheid mee worden gediend? In onderstaande reactie proberen de schrijvers op die vraag een antwoord te geven.

Uitstel van reactie


Aangezien wij met onze huidige reactie en het plaatsen van het ingezonden van ds. Hoogendoorn door tijdgebrek ook heel lang hebben gewacht, kunnen we hem niet hard vallen over zijn uitgestelde antwoord. (Zie Voorwoord). Waar we wel op reageren is de toelichting die hij bij zijn uitstel in juni 2010 geeft.
Ds. Hoogendoorn schrijft namelijk onder het kopje “Lang gewacht en toch gekomen” dat het voordeel van dat uitstel zou kunnen zijn dat de ontwikkelingen binnen DGK intussen zijn voortgegaan. Maar hij vermeldt daarbij niet dat de Ichthus-gemeente te Kampen op dat moment al lang was toegetreden tot het voorlopige kerkverband. Dat is een opvallende weglating, omdat op grond van die kerkelijke stap veel vraagtekens gezet moeten worden bij de oprechtheid van de door hem in september 2009 uitgesproken wens om wat hij aan drempels ziet “eerst eens eerlijk na te gaan en te bespreken”. Nu schrijft hij weliswaar in zijn reactie nog weer dat de herkenning van de strijd om de ware oecumene ons “naar elkaar toe drijft”. Maar hoe serieus is deze opmerking als gesprekken door hem juist uit de weg zijn gegaan? (zie eerdere gepubliceerde correspondentie hierover in De Bazuin jrg. 4, nr. 45).
Deze opmerking klinkt in juni 2010 ongeloofwaardig omdat door de toetreding tot het voorlopig kerkverband, waarvan ook scheurkerken deel uitmaken (groepen kerkleden die om onschriftuurlijke redenen van ons zijn uitgegaan), er eerder sprake is van een uiteen drijven.

Aantal predikanten


Ds. Hoogendoorn noemt onder de kop “De vrijmaking van 2003 te vroeg en te smal?” als argument dat de vrijmaking van 2003 ‘te vroeg’ was, dat andere predikanten dan ds. Van Gurp het “” te vroeg”vonden in 2003. Dat waren predikanten die in die tijd voor Reformanda schreven. Ds. Hoogendoorn vermeldt er niet bij dat geen van deze predikanten ook later nog vrijmaking heeft gezocht. Maar het belangrijkste is dat het toch echt niet van de mening van predikanten afhangt of een reformatie van de kerk noodzakelijk is. Zelfs al was er niet één predikant die de oproep tot vrijmaking op dat moment steunde, dan nog zegt dat niets over de noodzaak. Als we predikanten gaan tellen en de mening van individuele predikanten tot norm maken, dan zouden er niet veel reformaties hebben plaatsgevonden. Bepalend moet zijn wat het Woord van de Here en de belijdenis van ons vragen.

Recht doen aan citeren


In dat zelfde hoofdstukje wil ds. Hoogendoorn door middel van een citaat uit de brochure “Laten we ons bekeren; een oproep tot reformatie” bewijskracht vinden voor zijn oordeel “te vroeg”. Daarvoor citeert hij slechts een klein stukje van de bedoelde tekst. Dat is heel jammer want daardoor doet hij aan het geschrevene in de brochure beslist geen recht. Er staat meer. In het vervolg van het betoog van ds. Hoogendoorn komt dat meerdere ook niet tot zijn recht. Hieronder de volledige tekst vanaf bovenstaand citaat.
Zetten we echter al die besluiten bij elkaar, en hebben we oog voor de lijn van afwijking van Gods Woord en het voorop stellen van menselijk willen in àlle besproken besluiten, dan komt het anders te liggen. Alle genomen besluiten en ingediende rapporten staan nl. niet op zichzelf. Gezamenlijk tonen ze een buitengewoon ernstig beeld. Daarom moet ons oordeel toch zijn: de genoemde besluiten van “Zuidhorn” mogen door ons niet geaccepteerd worden.

Direct tegen Gods Woord
Tegelijk moet van enkele besluiten wel degelijk ondubbelzinnig vastgesteld worden, óók wanneer we ze als op zichzelf staand beoordelen, dat menselijke bedenksels vastgelegd zijn om de gewetens te binden bóven de binding aan Gods Woord. Acceptatie van déze besluiten brengt ons heel direct in strijd met de gehoorzaamheid aan de Schrift. Dat is onaanvaardbaar. Onze roeping is te blijven bij de eenvoudige gehoorzaamheid aan God. Die roeping verdraagt zich niet met het aanvaarden van besluiten die regelrecht Gods Woord aantasten.
Het betreft dan in ieder geval de besluiten rond het vierde gebod/de zondagsrust (en daarmee de aantasting van àlle geboden), de viering van het Heilig Avondmaal in crisisgebieden (ontheiliging van het door Christus zelf ingestelde sacrament), de invoering van het ordinarium (het sacrament belangrijker dan het Woord) en de zegenende preeklezer (ontkenning van het bijzonder ambt). De leer van de kerk is hier in het geding. Bij het besluit over de zondagsrust is dat heel duidelijk, bij de drie andere besluiten wat minder zichtbaar maar wel degelijk ook aan de orde, Die bijbelse leer is officieel veranderd door de besluiten van de synode. Valse leer is gelegitimeerd als leer der kerk.
Nogmaals: onaanvaardbaar.


Uit bovenstaande mag duidelijk zijn dat ds. Hoogendoorn de zaken niet goed weergeeft. Het ging niet alleen om afwijkingen over de hele linie, zònder dat concrete besluiten op zich noodzaakten tot vrijmaking. Nee, tégelijk gold dat meerdere besluiten ook op zichzelf noodzaakten tot reformatie.
In de brochure wordt bovendien bij meerdere besproken onderwerpen aangegeven dat met het beroep op Zuidhorn, een twééde beroep op de generale synode (!) de kerkelijke weg verder afgesloten was. (naar art. 33 KO)
Dat er predikanten en kerkleden waren die meenden dat er toch nog mogelijkheden waren is in het licht van volgende synodes niet houdbaar gebleken. Daarmee werden art. 31 en 33 KO ook niet gehonoreerd.
Hoogstens werden hier en daar wat cosmetische wijzigingen aangebracht maar verwerping van de onschriftuurlijke besluiten vond niet plaats. Ds. Hoogendoorn slaat hier de plank mis. Met zijn redenering misbruikt hij de brochure voor zijn stelling dat de vrijmaking in 2003 te vroeg, en dus geen roeping van de Here was.

Ds. Hoogendoorn geeft niet aan hoe zijn vrijmaking van synodebesluiten dan wel tot stand gekomen is. We hebben nergens een oproep gelezen van zijn kant voordat de gemeente te Kampen in 2009 buiten het kerkverband werd geplaatst. De appelgang die hij “na 2003 is begonnen” heeft geen betrekking op on-Schriftuurlijke synodebesluiten m.b.t. de leer van de kerk, maar uitsluitend op de kerkrechtelijke positie van hemzelf en de kerkenraad van Ichthus. Waarom hij dit hierbij toch aanvoert is onduidelijk en verwarrend voor de lezer.

Het “radicalisme” van 2003


Eveneens in het zelfde hoofdstukje geeft Ds. Hoogendoorn als zijn mening dat de basis waarop hij nu tot vrijmaking oproept wezenlijk breder is dan in 2003. We moeten daar kennelijk uit afleiden dat de onschriftuurlijke besluiten die in 2003 de basis vormden voor de vrijmaking voor hem nog aanvaardbaar waren. Er was en is voor hem een bredere en diepere afval nodig om een vrijmaking te rechtvaardigen. Recent hebben wij nog eens opgesomd wat er reeds in 2003 aan de orde was, dat was toen al diep en breed. In zijn betoog neemt ds. Hoogendoorn daar behoorlijk afstand van als hij de oproep en vrijmaking van 2003 karakteriseert als “verabsoluteren” van een aantal dingen die ‘op zichzelf (nog) geen breekpunt’ waren? (zie boven).

Welke aanvullende synodebesluiten na 2003 noemt ds. Hoogendoorn nu als zijnde wezenlijk voor zijn oordeel dat het in 2009 wel zou moeten? In die zin dat de toevoeging ervan na 2003 beslissend zouden zijn voor een de noodzaak van reformatie?
Wie de besluitvorming van volgende generale synoden in de GKv bekijkt ziet dat er in feite geen nieuwe wegen meer zijn geweest m.b.t. de zaken die in 2003 al aanleiding tot vrijmaking waren. Geen principiële nieuwe besluiten. Ja, er zijn inderdaad wat zaken bij gekomen. Ds. Hoogendoorn noemt de positie van docenten aan de TU en de kerkrechtelijke zaak van ds. Hoogendoorn en de gemeente te Kampen-Ichthus. Maar, en daar gaat het om, zijn dat wézenlijk zaken die er voor hebben gezorgd dat, waar vrijmaking in 2003 niet zou hebben mogen plaatsvinden, dat nú wel het geval is? De andere zaken die ds. Hoogendoorn noemt over gasten aan het heilig avondmaal en over de samenwerking met de Nederlands Gereformeerde Kerken behoorden wezenlijk al tot de vrijmakingsgronden van 2003 (zie pag. 45-49 en 62-64 van de brochure “Laten we ons bekeren”, Acta GS Mariënberg 2005, art. 25)
De enige conclusie die we kunnen trekken is dat de ontwikkelingen de juistheid van de vrijmaking van 2003 alleen maar hebben onderstreept.
Er bleek inderdaad geen terugkeer, maar voortgang op de reeds zovele jaren ingeslagen onschriftuurlijke weg op zoveel gebieden. Wie gaat tellen kwam in 2003 al op meer dan 11 fundamentele zaken, moeten het er dan nu nog veel meer worden? Hoe verhoudt 1944 zich dan daartoe, toen er in feite maar van één inhoudelijk leergeschil sprake was?

Wie zegt dat de basis voor 2003 te smal was moet zich daarvoor wel verantwoorden tegenover de Here. Want art. 31 KO maakt zo iemand medeverantwoordelijk voor de in 2003 genomen besluiten. We verwijzen nog maar eens naar wat prof. dr. S. Greijdanus schreef over tijdstip en mede-verantwoordelijkheid rond een reformatie (zie daarvoor het artikel Te vroeg of te laat?, van S. de Marie in De Bazuin, 24 november 2010, jrg. 4, nr. 42)
De basis in 2003 te smal? Ds. Hoogendoorn beweert het wel maar levert toch geen deugdelijk bewijs.

Recht gezet


Onder het kopje “Vals gerucht” gaat ds. Hoogendoorn in op de bewering dat hij zelf blijkbaar onschriftuurlijke besluiten van Zuidhorn mee heeft geratificeerd. Wat dat vals gerucht betreft, de beweringen in Reformanda en De Bazuin waren gebaseerd op informatie waarvan we meenden dat die betrouwbaar was. Het eerste bericht in Reformanda was door hem destijds niet aangevochten. We zullen die beweringen niet meer herhalen en accepteren wat ds. Hoogendoorn daarover heeft geschreven. Ds. Hoogendoorn schrijft nu publiek dat hij ook het besluit over het vierde gebod van Zuidhorn destijds niet heeft willen ratificeren in de ongedeelde kerkenraad van Kampen, waarvan akte.

Werk van de Here?


In het hoofdstukje “2003 geen sjibbolet” stelt Ds. Hoogendoorn dat 2003 geen sjibbolet mag worden. Inmiddels heeft de GS Emmen een uitspraak over de vrijmaking van 2003 gedaan, waarnaar we graag verwijzen (De Bazuin jg. 3, nummer 38). In die uitspraak wordt 2003 niet tot sjibbolet verheven, maar mag ook zeker niet worden genegeerd. We citeren uit een hoofdartikel van br. Bruinius uit “De Bazuin” jg. 3, nr. 45:
Is dat belangrijk? Kunnen we niet zeggen: ach, laat ieder zijn overtuiging maar houden, we gaan nu samen verder en wat we vinden van elkaars vrijmaking, dat doet er niet toe? Het is inderdaad belangrijk.
We kunnen ons voorstellen dat broeders en zusters zeggen: toen, in 2003, toen was ik nog niet zover. Ik begrijp wel dat u zich moest vrijmaken maar ik heb de overtuiging dat de Here van mij eerst nog andere dingen vroeg. Of: voor mij was die roeping toen nog niet helder, ik moest me er eerst nog veel meer in verdiepen. Wat we daar ook over denken, zulke meningen hoeven geen belemmering zijn op de weg naar eenheid. We kunnen constateren dat de Here niet met iedereen, en niet met iedere gemeente dezelfde weg gaat.
Eén ding staat vast: als er sprake is van reformatie, van terugkeer naar het Woord van God, dan is de Here daarbij. Dan wordt die reformatie door Hem gewerkt. Of dat nu in 2003 is of in 2008 of in 2010. Gehoorzame reformatie wordt door de Here in de harten van de zijnen gewerkt. Dat is altijd het werk van Christus, de Heer van de Kerk.
En voor dat werk hoort dan ook de Here de eer en de lof te ontvangen. Daar zal Hij voor gedankt en geprezen moeten worden. Dat zal ook aan de jongeren in de kerk verteld en geleerd moeten worden. Heel Gods Kerk zal de grote daden van God moeten verkondigen. (Palm 78).

We kunnen de waardering van de vrijmaking van 2003 niet maar “blauw-blauw” laten. Dat is niet recht. We kunnen wel samen, zonder elkaar te veroordelen met “te vroeg” of “te laat” dankbaar uitspreken dat zowel de vrijmaking van 2003 als de vrijmakingen van 2009 en 2010 het werk van de Here zijn. Dát is de schriftuurlijke basis om verder te gaan.

Signalen


Ds. Hoogendoorn zegt even verderop in het zelfde hoofdstukje dat informatie, afkomstig van ex-leden van DGK, hem mee tot de “vraag” over radicalisme hebben gebracht.
Het is goed om vast te stellen dat vrijwel alle “ex-DGK-leden” tot hun schande met hun moeiten niet de kerkelijke weg zijn gegaan! Vrijwel alle zijn ze zonder meer weg gelopen, zonder hun zaak tot het uiterste te bepleiten. De samen afgesproken regels voor het kerkelijk samenleven werden door hen van geen waarde geacht. Dat maakt dat bij de uitlatingen van deze mensen, als we het hebben over naar waarheid spreken, zonder meer vraagtekens moeten worden gezet en dat, als hun spreken als argument wordt gebruikt, eerst gedegen onderzoek nodig is. Van zo’n onderzoek hebben we nog niet vernomen. Kennelijk hanteert ds. Hoogendoorn zijn oordeel van ‘te vroeg’ en ‘te smal’ niet bij zijn informanten.

Dwang?


Ds. Hoogendoorn ziet dus de oproep en vrijmaking in 2003 zelf als een uiting van verabsolutering en radicalisme. Zo schrijft hij in het volgende hoofdstukje, onder de kop “Radicalisme?” Dat schept duidelijkheid, want iedereen kan weten waarop deze vrijmaking is gebaseerd. De argumentatie daarvan is inmiddels naast de documenten die destijds aan kerkenraden zijn toegezonden later in een acte van vrijmaking vastgelegd (zie www.gereformeerdkerkbladdebazuin.nl/reformanda/vrijmaking). Nog gedetailleerder is dit alles na te gaan in de Acta van GS Mariënberg art. 25 en GS Zwolle art. 24, 25, 48, 49, 62 en 64. Al deze informatie stond ook ds. Hoogendoorn ter beschikking voordat dat hij zijn oordeel anno 2010 hierover gaf. Het doet verdriet en geeft afstand als deze predikant nu na zijn eigen afscheiding zó over de daad van de Vrijmaking van 2003 denkt èn publiek schrijft.

Naast het inhoudelijke wijst ds. Hoogendoorn ook op de procedure in 2003. Ook daarin zou radicalisme, “onheilig vuur” uitkomen. Een passage in een voorbeeldbrief richting de kerkenraden die vergezeld ging van de oproep tot reformatie, zou daartoe aanleiding geven. Ds. Hoogendoorn schrijft:
Kerkenraden moesten ineens binnen zes weken reageren op de ingediende oproep tot bekering. Deden ze dat niet, dan dreigden ze ware kerk áf te zijn en was een vrijmaking gelegitimeerd. Dat acht ik een vorm van radicalisme.

Ja, misschien is er enige grond voor die gedachte als je het zó stelt als ds. Hoogendoorn beweert. Maar uit welke zinnen van de brief haalt ds. Hoogendoorn deze bewering? Waarom citeert ds. Hoogendoorn hier onjuist en doet hij voorkomen of het zó in die brief stond?
Wat aan de kerkenraden beleefd maar dringend gevraagd werd, was het verzoek om de oproep binnen zes weken in behandeling te nemen. Zes weken werd toen gekozen omdat dat de termijn is waarbinnen normaliter een eerstvolgende kerkenraadsvergadering heeft kunnen plaats vinden. De achtergrond was de ervaring dat veel kerkenraden heel laat of soms helemaal niet meer reageerden op bezwaarschriften aan hun adres. De eisen die ds. Hoogendoorn er eigenhandig aan toevoegt zijn door hem verzonnen. Wij citeren het slot van deze brief, die overigens geen officiële status had, maar slechts een voorbeeldbrief was, die anderen zouden kunnen gebruiken richting hun eigen kerkenraad. We doen dat breed om het verkeerde beeld dat ds. Hoogendoorn oproept te corrigeren. Nadat er in de brief breder over de ontwikkelingen tot en rond GS Zuidhorn was geschreven volgde als slot:

Conclusie
We moeten vaststellen dat de wegen binnen de kerken steeds verder uiteengaan. Op de synode van Leusden is daarvoor al gewaarschuwd met betrekking tot het vierde gebod, maar het openbaart zich sindsdien op allerlei gebied. Steeds dieper wordt de kloof tussen degenen die verontrust zijn over de ontwikkelingen en oproepen tot reformatie en degenen die deze ‘bezwaarden’ alleen maar zien als dwarsliggers en fanatiekelingen. Die kloof manifesteert zich dan ook daarin dat er op de argumenten uit Schrift en belijdenis niet of nauwelijks wordt ingegaan en dat de aanhoudende roep om reformatie wordt doodgezwegen. De gemeenschap der heiligen wordt op veel plaatsen opgebroken, doordat broeders en zusters die bezwaren inbrengen, gestigmatiseerd en gemeden worden. De wildgroei van de liturgische veranderingen zal alleen maar toenemen door de besluiten van de synode in dit opzicht en daarmee een verdergaande verbreking van de beoefening van de gemeenschap der heiligen veroorzaken.
Wij schrijven u deze brief met diep verdriet dat het zover gekomen is met de kerk van de HERE. Wij moeten constateren dat zij zich niet meer in alles richt naar het zuivere Woord van God en alles wat daarmee in strijd is, verwerpt. In toenemende mate wordt op allerlei gebied de zekerheid van het geloof en de radicale gehoorzaamheid in het verbond ontkracht en de antithese ingewisseld voor synthese. Ook het gedenken van Gods grote daden met betrekking tot de bewaring van zijn kerk door de Vrijmaking en de afwijzing van dwalingen in de jaren zestig, is steeds meer aan het verdwijnen.

Nadrukkelijk spreken we hierbij uit dat we allen delen in de schuld aan deze ontwikkelingen. We moeten onszelf beproeven of we wel op tijd hebben gewaarschuwd tegen de verkeerde ontwikkelingen of er zelfs aan hebben meegedaan. We willen de Here daarom vragen of Hij ons wil vergeven en ons nog in zijn genade wil aannemen.

4. De wijze van reformatie
Daarbij zijn wij vooral ook tot de overtuiging gekomen dat de HERE, tot bewaring van zijn kerk bij Schrift en belijdenis, u roept om de onschriftuurlijke besluiten van de Generale Synode Zuidhorn-2002, zoals ze in bovengenoemde zaken genomen zijn, te verwerpen, en u tevens roept te komen tot een brede terugkeer naar de eerbiedige gehoorzaamheid aan Gods Woord op alle terreinen van leer en leven.
Als herders draagt u immers verantwoordelijkheid voor de bewaring van de schapen die aan uw zorg zijn toevertrouwd. We spreken vanuit de laatste ernst van de roeping die van Boven komt. Het gaat om de toekomst van de kerk en de bewaring van de schapen, voor welke u verantwoordelijk bent.
De HERE vraagt van zijn kerk als pijler en fundament van de waarheid, dat zij dwalingen afwijst. Dat vraagt allereerst de eerbied voor Hem. Maar ook vraagt de HERE dat ter bescherming van zijn volk.

Wij spreken over het verwerpen van de verkeerde synodebesluiten. Immers, in de meeste gevallen betreft het zaken, waarvan de gevraagde revisie afgewezen is, zodat volgens de in de kerken geldende regels geen verder beroep meer mogelijk is. Dit zijn de besluiten m.b.t. het vierde gebod/de zondagsrust, samensprekingen met Christelijke Gereformeerde kerken, de zusterkerkrelatie met de PCEA, het zegenende gemeentelid (ambtsuitholling in de liturgie), de viering van het heilig avondmaal in crisisgebieden, invoering van onschriftuurlijke liederen uit het Liedboek, de betekenis van art. 65 en 67 van de KO, het huwelijksformulier, de nieuwe avondmaalsformulieren en de invoering van het ordinarium in de kerken.

Weliswaar heeft de synode van sommige besluiten bepaald dat deze geen effectuering in de kerken nodig hebben, met andere woorden, dat deze niet geratificeerd behoeven te worden. Dat betreft de besluiten inzake het vierde gebod, de correspondentie met de Christelijke Gereformeerde kerken en de Nederlands Gereformeerde kerken, het zegenende gemeentelid, de vertegenwoordiging in kerkdiensten van niet-gereformeerde kerken en het Heilig Avondmaal in crisisgebieden. Maar u bent wel medeverantwoordelijk voor deze besluiten. Daarom dient u ook deze als onschriftuurlijk te verwerpen.

Bij de daad tot deze reformatie hoort naar onze vaste overtuiging ook dat u de zusterkerken, die de HERE binnen het kerkverband aan u heeft gegeven, aanspoort om zelf ook tot reformatie te komen. Deze oproep dient om samen in de weg van deze wederkeer, de eenheid van de Kerk te bewaren.

Wij zijn van oordeel dat het niet verantwoord is langer te wachten. Ook niet op de schriftelijke publicatie van de synodebesluiten, inclusief de rapporten in de Acta. De synode heeft namelijk bepaald dat haar besluiten rechtskracht hebben zodra zij op Internet gepubliceerd zijn.

5. Verzoeken
1. Daarom roepen wij u nu op om de reformatie van de kerk ter hand te nemen door uit te spreken
- dat u de hierboven afgewezen besluiten van de Generale Synode Zuidhorn-2002 afwijst en verwerpt,
- en dat u tevens wilt komen tot een brede terugkeer naar de eerbiedige gehoorzaamheid aan Gods Woord op alle terreinen van leer en leven.

2. Mocht u hiertoe overgaan, dan dringen wij er bij u op aan, om ook de zusterkerken binnen de kerkgemeenschap op te roepen om tot dezelfde daad te komen en de reformatie van de kerk ter hand te nemen. Om vervolgens met die kerken, die daar positief op reageren, te overleggen op welke wijze deze reformatie van de kerken gestalte kan krijgen.

3. Wij willen er bij u op aan dringen, deze oproep bij voorrang, binnen zes weken, te behandelen, gezien het feit dat er zoveel op het spel staat.

Het is onze vurige hoop en bede tot de Here, het Hoofd van zijn Kerk dat Hij u in het hart wil geven aan deze oproep gehoor te geven tot bewaring van zijn duurgekochte Kerk.

Met heilbede en broedergroeten


Overval?


Wat de oproep tot reformatie betreft: de medewerkers en de leden van Reformanda zijn in 2003 zeker niet overvallen. Ook de andere kerkleden niet. Ook hier geeft ds. Hoogendoorn weer geen zuiver beeld. Feit is dat àlle kerken en alle kerkleden volop de gelegenheid hebben gehad, al ruim voor Zuidhorn, om de zaken die grond waren voor vrijmaking, te bestuderen. Ook vóór Zuidhorn heeft de LWVKO daarover al een indringende brochure gepubliceerd. In “Reformanda” zijn in tientallen artikelen bezwaren uitgelegd, gebaseerd op Schrift en belijdenis. Daarbij is duidelijk de ernst van de situatie weergegeven! Over elk punt zijn de uitvoerige bezwaarschriften aan de generale synode gepubliceerd, zodat ieder er kennis van kon nemen. In feite werd al meer dan tien jaar binnen de kerken aangewezen waar afwijking van de Schrift plaats vond. En, om aan te geven dat echt ieder kerklid op de hoogte kòn zijn: op een gegeven moment zijn op alle adressen van de GKv enkele nummers van “Reformanda” bezorgd.
Overvallen? Geen tijd voor overweging? Alleen voor wie niet zien en niet serieus overwegen wílde! De feiten omtrent de informatie die verspreid werd en het aantal jaren dat deze informatie werd verspreid spreken andere taal. Welke beslissing men ook nam, wel of nu nog geen vrijmaking, maar dat er heel ernstige zaken aan de hand waren die raakten aan het wettig bestaan van de kerk kon iedereen duidelijk zijn.

De kerk en nog eens de kerk?


Ds. Hoogendoorn vindt, zoals hij schrijft onder punt 1 en 2 van “Radicalisme op welke punten?”, dat er veel te veel over de kerk wordt geschreven. Ds. Hoogendoorn zegt hier vreemde dingen: er zou in De Gereformeerde Kerken een overaccentuering zijn van het belijden over de kerk, getuige de vele aandacht die dat belijden kreeg en krijgt in De Bazuin. Maar het ging en gaat in deze discussie toch juist om de kerk? Het ging in 2003 en in 2009 en in 2010 toch juist om de kerk? Niet de kerk geïsoleerd van de waarheid, maar de kerk als pijler en fundament van de waarheid. Het ging en gaat toch steeds om deze vraag: hoe bewaren we als kerk de waarheid, ook de waarheid rond de kerk. Juist op dit laatste worden we continu aangevallen. Ook Vrijmaking is voluit een zaak van geloof.
De artikelen 27 , 28 en 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waarvan we belijden dat daarin Gods Woord wordt nagesproken, zijn over de roeping naar de kerk heel duidelijk.
Als het niet ging om de ware, dat is de wettige kerk, die door de Here vergaderd wordt, en de Waarheid bewaart, dan hadden we allemaal, ook ds. Hoogendoorn, rustig in de GKv kunnen blijven.
Juist op dit punt hebben we voortdurend moeten strijden en strijden we nog. Zie alleen maar het gemak waarmee ontevreden leden met de kerk breken en zomaar een andere “kerk” zoeken.

De ware kerk, een geloofszaak


De kerk is een zaak van geloof. “Ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, ....” (Apostolische geloofsbelijdenis). “Wij geloven en belijden één katholieke of algemene kerk.”(NGB art. 27). In de GKv geloofden en beleden we, met ongeveer de woorden van prof. J. Kamphuis, dat de bedding van Gods kerkvergaderend werk liep via de GKv. In de geschiedenis van de kerk zagen en erkenden we Gods hand.

Toen we in 2003 tot de conclusie gedrongen werden dat in de GKv Gods Woord niet meer veilig was en dat reformatie door vrijmaking geboden was, konden we ook niet meer de GKv erkennen als wettige kerk. Door vrijmaking op basis van Gods Woord, Schrift en belijdenis juist recht overeind houdend, met alle menselijke gebreken, zetten we de Gereformeerde Kerken voort. Reformatie is een werk van de Here. Belijden dat Hij ons bevrijdde en tegelijk er mee instemmen dat bij ons de kerk misschien wel niet gevonden wordt, zou afdoen aan het recht en de eer van Hem die ons riep. Onmogelijk.

We willen er ook op wijzen dat door ons in de richting van anderen die zich vrijmaakten niet is gezegd: jullie zijn valse kerk. Wel hebben we , bijvoorbeeld aan de broeders van de “Vaste Rots” in Assen, gevraagd: waarom voegt u zich niet bij DGK ter plaatse? Is bij ons dan de kerk van Christus niet te vinden?
Tot op de dag van vandaag is op die vraag geen helder en eerlijk antwoord gekomen. Ook dit artikel van ds. Hoogendoorn niet. Er werd en wordt wel twijfel gezaaid maar niemand heeft nog met de Bijbel en de belijdenis in de hand kunnen (en misschien wel durven) zeggen: bij U vergadert Christus niet.
Ds. Hoogendoorn draait de zaken om. We mogen van anderen die na ons zich vrijmaakten, en op wie wij, dat willen we nadrukkelijk stellen, echt gewàcht hebben, toch een verantwoording vragen van het feit dat zij geen enkele poging doen tot een zich voegen bij DGK (we moeten een uitzondering maken voor de gemeente te Dalfsen).
Het verwijt van ds. Hoogendoorn is dan ook, zonder verder bewijs, een slag in de lucht.

Hoogmoed en versmalde kerkvisie?


Ds. Hoogendoorn schetst hier een beeld van borstklopperij. In heel punt 2 van “Radicalisme op welke punten?” wil ds. Hoogendoorn suggereren dat wij een te hoge toon aanslaan. “Steeds weer komen we dat tegen: wij, DGK, zijn de kerk, en je behoort pas bij Christus’ kerk als je je bij de DGK voegt.”
Daarin herkennen we ons niet. Wanneer we aangeven dat DGK kerken van Christus zijn doen we dat in bewoordingen en/of in een context die getuigen van dankbaarheid en ootmoed. Kloppen wij ons wel op de borst, dan willen we daarvan het bewijs zien.
Ds. Hoogendoorn heeft het ook over versmalling van de confessie. De confessie is in art. 29 duidelijk over de kenmerken van de ware kerk. Als ds. Hoogendoorn meent dat DGK ten onrechte belijden wettige kerk van Christus te zijn, dan zal hij concreet moeten bewijzen dat in DGK de zuivere prediking niet onderhouden wordt, dat de sacramenten niet zuiver bediend worden en dat de tucht niet wordt gehandhaafd. Kan hij dat niet, dan vervalt ook op dit punt zijn grond onder het verwijt van radicalisme.

Hoor en wederhoor


Ds. Hoogendoorn spreekt zich ook uit, onder punt 3 van nog steeds de zelfde paragraaf, in een zaak waarin hij niet bij betrokken was. Namelijk de schorsing van ambtsdragers te Zwolle. Luisterend naar wat hem door geschorste ambtsdragers is gezegd, geeft hij zijn verhaal zonder hoor en wederhoor. Dat is extra kwalijk te noemen in een publiek stuk. Het gaat bovendien om een zaak waar heel veel lezers niet alles van kunnen weten. Ook niet alles van horen te weten. Een zaak ook, die de betreffende ambtsdragers niet, naar hun ambtseed, hebben voorgelegd in de kerkelijke weg. Ze zijn gewoon weggelopen. Merkwaardig dat ze in het voorlopig kerkverband zonder problemen met vreugde zijn binnen gehaald.
Juist de kwestie van Zwolle kan geen argument zijn voor radicalisme. Is het niet juist radicalistisch van hen die de kerkelijke weg en het ondertekeningsformulier waardeloos blijken te achten, en die hun eigen zaak zomaar verklaren te zijn als kerkscheidend naar het Woord van God? Overigens is de schorsingsgrond van deze broeders, die door een gezamenlijke vergadering van twee kerkenraden is vastgesteld, woordbreuk en openlijke scheurmakerij. Dat is toch wat anders dan het opleggen van een versmalde kerkvisie.

Ds. Hoogendoorn huivert.....


Wij huiveren ook. Maar om een andere reden. Radicalisme is zonde. Wanneer De Gereformeerde Kerken terecht de Waarheid geweld aan doen door extremisme, absolutisme, hoogmoed, radicalisme, versmalling en sectarisme, dan moeten we ons haastig bekeren. Maar ds. Hoogendoorn bewijst dat niet. En zonder bewijs blijft het een loze en daarom valse beschuldiging. Hij schuwt niet hierbij in een publiek stuk allerlei conclusies te trekken:

En we vragen ons daarom af: zoekt ds. Hoogendoorn werkelijk eenheid of zoekt hij twist met oneerlijke argumenten, met incomplete citaten en zonder hoor en wederhoor? Wat zijn zijn motieven daarbij?
Daarnaast merken we nog iets anders op. En dat is dat blijkbaar de artikelen 27, 28 en 29 van onze NGB, waarmee de vraag naar de plaats van de wettige eredienst beantwoord moet worden, in de ogen van ds. Hoogendoorn niet zo’n vooraanstaande rol mogen spelen.
Waar is de kerk? Die vraag moet blijkbaar ondergeschikt blijven.
En daarom huiveren wij opnieuw! Want het niet beantwoorden van die vraag leidt onherroepelijk af van de echte reformatie. Met alle gevolgen.

Art. 28 NGB


Onder de kop “Kerkelijke gehoorzaamheid” maakt ds. Hoogendoorn duidelijk dat hij van mening is dat er meerdere wettige kerken kunnen bestaan, maar wel tijdelijk. Hij verwijst naar de situatie van 1886-1892.
Nu zou er in zijn opinie weer sprake zijn van een soortgelijke situatie. Kerken zouden elkaar moeten opzoeken. Maar het merkwaardige is dat dit van de kant van DGK richting ds. Hoogendoorn en Ichthus wel is gedaan maar afgewezen. De wijze waarop contact gezocht werd was ds. Hoogendoorn niet welgevallig. Er werd namelijk door het bestaande kerkverband DGK gevraagd om een gesprek met als doel mogelijke eenwording. Een hartelijke oproep.
Nee, stelt ds. Hoogendoorn, daarmee verheft DGK zich boven anderen en meet hen af aan het sjibbolet om zich bij hen te voegen. Met andere woorden, pas als je 2003 aanvaardt als werk van de Here, ben je welkom. Ons is niet bekend dat dit zo is gebruikt. In ieder geval niet door officiële kerkelijke vergaderingen, deputaten of commissieleden van DGK. Ds. Hoogendoorn geeft ook hier een vertekend beeld.

De zaak is nu deze: wanneer iemand zich na 2004 vrijmaakt, dan ís er al een kerk, namelijk DGK. Dan bestaat er een kerk, naar art. 27-29 NGB, en dan is er een kerkverband waarin de mensen zich laten vergaderen die hen zijn voorgegaan. Een kerkverband met dezelfde voorgeschiedenis.
Een kerk die bekend is. Een situatie die niet zomaar vergelijkbaar is met bijvoorbeeld de situatie na de Vereniging in 1892. Degenen die uit de Doleantie kwamen hadden zich niet geconfronteerd met de zaak van de Afscheiding, waren niet in die tijd ook niet bezwaard geweest. Nee, de Here had hen veel en veel later in een onwettige kerkverband bekering geschonken en het inzicht dat reformatie nodig was. Geheel onvergelijkbaar met de huidige situatie. Als we een appel doen op historisch kerkbesef, laten we dan een vergelijking maken met de Vrijmaking van 1944, die ook nog jaren uitliep tot wel 1950. Heeft u ooit gehoord dat de zich later vrijmakende gemeenten er aan dachten om apart van de GKv hun eigen kerkverband te willen vormen? Onder het voorwendsel dat alles in de synodale kerken duidelijker was geworden, en ze dus meer recht hadden om zich vrij te maken dan in 1944?

Horen zij die zich vrijmaken dan niet allereerst contact te zoeken met hen die hen voorgingen, naar art. 28 NGB? Om op zijn minst na te gaan of daar niet de Here Christus zijn kerk heeft?Als er in een plaats een kerk is, en vervolgens vindt er een tweede vrijmaking plaats, hoort men dan niet allereerst zich tot die plaatselijke kerk te wenden? (Voorbeeld Assen).
De vraag is waarom dàt niet gebeurt. Op meerdere plaatsen zijn contacten gezocht maar verreweg de meeste initiatieven kwamen van DGK-zijde! En helaas meestal zonder resultaat.
Blijft de vraag: waarom zo snel afstand nemen van DGK? Al besluiten tot een ander kerkverband al vóór het moment dat op initiatief van DGK het tot een eerste gesprek kon komen of zo’n gesprek fatsoenlijk kon worden afgerond? (Kampen-Ichtus, Assen)?
Waarom lijkt het wel alsof alles beter is dan contact zoeken met DGK? Is daar de kerk niet? Voldoen DGK niet aan de kenmerken van de kerk? De vraag ligt er nog steeds .................

Broederschap


Vervolgens schrijft ds. Hoogendoorn over het gebruik van de aanspraak “broeders”. (Kopje “mag ik gelovigen elders nog broeders noemen?”) Ds. Hoogendoorn verdedigt zijn benoeming van CGK, HHK en GG met “broederschap” door zijn gebruik van de titel “broeder”. Daarover kun je op zich al van mening verschillen. Voor hem heeft “broeder” een bepaalde betekenis, als “medegelovige”. Voor heel veel anderen betekent “broeder” iemand die samen met mij onder de woordbediening en aan de avondmaalstafel zit. In navolging van de wijze waarop in de Bijbel dat woord “broeder” wordt gebruikt. Zoals dat woord in de Gereformeerde Kerken heel vaak is gebruikt.
Toch gaat het niet om de betiteling “broeder” maar om de term “broederschap”. De broederschap heeft te maken met het geheel aan broeders, ja met onderlinge broederband. Daar gaat het bezwaar tegen. Dat heeft niets met krampachtigheid te maken, ook niets met dynamiek van het kerkvergaderend werk van Christus. Het heeft met de voorstelling van ds. Hoogendoorn te maken, die die broederschap niet zoekt met DGK. Komende uit de GKv ging zijn blikrichting eerst naar andere “broederschappen”, kerkgenootschappen, waarvan hij al zoekende moest vaststellen dat er met hen geen ware eenheid mogelijk was. Om vervolgens DGK, die toch broeders uit hetzelfde huis waren, af te wijzen als radicalistisch. Als ds. Hoogendoorn het hem bevragen daarop krampachtig wil noemen, is dat voor zijn rekening. Daarbij willen we hem er toch op wijzen dat hij met zijn gebruik van het begrip “broederschap” op zijn minst verwarring zaait als hij het even terug in zijn artikel gebruikt in verband met eenheid zoeken:
Hoort bij kerkelijke gehoorzaamheid aan de grote Herder der schapen ook niet dat u de roeping hebt u niet te verheffen boven anderen maar de broederschap te zoeken en de eenheid daarmee na te jagen?


Matteüs 18


Ds. Hoogendoorn vindt dat het Schriftgebruik in het artikel van ds. De Marie ook te vlot is. (Paragraaf “Schriftgebruik”). Ook dat zou wijzen op radicalisme, is zijn mening.
Allereerst willen we iets zeggen over Matteüs 18. Daar werd ds. Hoogendoorn op gewezen i.v.m. zijn vage beschuldiging van radicalisme op basis van enkel “signalen”.
Zijn mening is nu dat het geen verborgen zonden zijn die op radicalisme wijzen, maar openbare zaken. Hij vraagt zich nu dus niet meer af òf het wel zo is. Of het wel klopt.

Toch deed ds. Hoogendoorn zich eerst wèl zo voor. Hij noemde “signalen”. En die signalen waren eenzijdig. Ze waren – en zijn nog steeds - niet verkregen uit hoor en wederhoor. En dat is het kernprobleem bij ds. Hoogendoorn, zoals een aantal malen ook in dit artikel moest worden aangetoond.
Wanneer je meent dat een ander mogelijk zonde doet, spreek je hem naar Matteüs 18 eerst aan onder vier ogen. Zo wil je niet direct een verborgen zonde publiek maken, zeker niet als degene die gezondigd heeft zo de kans krijgt zijn zonde te belijden. Daarmee bescherm je de goede naam van je broeder. Maar deze weg van Matteüs 18 houdt tegelijk in, en dàt element willen wij nu ds. Hoogendoorn met name voorhouden, dat je mogelijk zelf een verkeerd oordeel velt over je broeder op basis van onjuiste informatie. Eerst onder vier ogen met elkaar spreken, niet publiek maar vertrouwelijk, kan dan behoeden voor zonde tegen het negende gebod. Dat kent zijn parallel in de huidige ongegronde beschuldiging van ds. Hoogendoorn. Daarom hebben we op Matteüs 18 gewezen. We betreuren dat ds. Hoogendoorn dat ver van zich werpt.

Veroordeling of troost?


Ook Schriftwoorden kùnnen verkeerd gebruikt worden. Dat is een ernstige zaak. Laten we dat onder ogen zien, wanneer we ze gebruiken en zeker als er kritiek op komt. Maar het gebruik van Schriftwoorden die anders bedoeld zijn door de schrijver dan ze opgevat worden door de lezer, is dáárom nog niet onjuist. We willen dat toelichten als antwoord op de kritiek die ds. Hoogendoorn heeft op de verwijzing naar 1 Kor. 11: 19 als aanwijzing dat de kerk nooit volmaakt zal zijn en dat er altijd onenigheden moeten voorkomen, wil blijken wie de toets kunnen doorstaan. Hij ziet in deze zo “vlotte” tekstverwijzing “radicalisme”, vanwege “griezelige zelfrechtvaardiging, waarbij anderen “meedogenloos veroordelend worden weggezet”. Laten we naar de tekst zelf zien. Als Paulus daarin de Korintiërs aanspreekt, zet hij sommigen van hen dan “meedogenloos veroordelend” weg? Laten we ons toch afvragen: wat is de bedoeling van de HERE die via Paulus ook ons aanspreekt? We citeren Calvijn in Zijn commentaar:
Scheuringen nu zijn of bedekte haat, als die eendrachtigheid niet gezien wordt, die onder de godzaligen behoort te zijn, of als tegen elkander strijdende gezindheden heerschen, waar een iegelijk behagen heeft in het zijne, en wat eens anders is, veracht. Secten of ketterijen zijn, aIs het kwaad zoover doorbreekt, dat er openbare krijg gezien wordt, en als de menschen openbaarlijk zich verdeelen, in tegengestelde pertijen.
Zoo dan, opdat de geloovigen den moed niet verloren gaven, omdat zij zagen dat de Corinthiërs met tweedracht bevangen waren, zoo wendt de apostel deeze ergernis op een geheel andere zijde, te weten, dat de Heere door zulke verzoekingen de standvastigheid der zijnen beproeft. Dit is een schoone troost. Wij behooren, zegt hij, niet verstoord noch ongestadig te worden, als wij geene volkomene eenigheid in de gemeente zien, maar eerder eenige teekenen van verwoesting uit de tweedracht der gemoederen: ...... (Zendbrieven van Paulus, Corinthiërs, pag. 192/193)


We kunnen ds. Hoogendoorn verzekeren dat zowel in de lange aanloop tot de scheuring in Zwolle als tot op de huidige dag de moeiten en het leed van deze scheuring daar niet “vlot” zijn weggewerkt, maar als diep ingrijpend zijn - en nog steeds worden - ervaren.
Ook is zeer wel bedacht dat de scheuring een smet werpt op de kerk van Christus en zo op Zijn naam. Maar wat Paulus de lezers dan ter bemoediging en troost voorhoudt moet óók worden bezien. Dáár werd aandacht voor gevraagd. Dat het een beproeving is voor de kerk, die haar niet moet bevreemden, omdat het een bewijs is dat God met Zijn kerk bezig is.
Die constatering mag gedaan worden ook naar anderen die DGK beoordelen.
De tekst van 1 Kor. 11: 19 is in het artikel aangehaald met betrekking tot het juist taxeren van moeite in de kerken. Opdat men niet zou denken dat het feit zelf dat DGK strijd en zelfs scheuringen kent, een bewijs zou zijn dat daar de kerk van Jezus Christus niet is. Voor het verstaan van het gebruik van 1 Kor. 11: 19 in deze zin, willen wij ook graag verwijzen naar het artikel van J. Kamphuis: Moeten er ook scheuringen zijn? in: Er staat geschreven... er is geschied, Jubileumbundel van de Bond van Mannenverenigingen op Gereformeerde Grondslag, Bedum, 1986, pag.197-203. En S. de Marie: Opdat blijke wie onder u de toets kunnen doorstaan (1) en (2), De Bazuin, 2007, jg. 1, nr. 38 en 43.

Slot


Het is ons duidelijk geworden dat er een grote weerstand bestaat bij ds. Hoogendoorn tegen DGK. Hij heeft weliswaar de polemiek opgepakt. Hij heeft nu uitgelegd wat hij bedoelde met zijn veroordelende term “radicalistisch” en wat hij verstaat onder “te vroeg” en “te smal” van de Vrijmaking van 2003. We mogen ervan uitgaan dat zijn antwoorden wel overwogen zijn. Dat maakt deze discussie niet alleen ernstig maar ook verdrietig. Want we hebben ernstig bezwaar tegen de opvatting van ds. Hoogendoorn en de manier waarop hij discussieert.

We wilden ons in het begin van dit artikel bij de zaak bepalen die in deze polemiek in geding is. Daartoe stelden we de vraag of er een werkelijk zoeken was bij de Schrift en de Belijdenis van de kerk naar de eenheid van de kerk? Of dat deze polemiek twist bevordert op basis van menselijke oordelen en gevoelens? We moeten helaas concluderen tot het laatste. De lezer kan dat zelf nagaan.

De schrijvers van dit artikel hebben grote moeite gehad om te komen tot plaatsen en beantwoorden van het stuk van ds. Hoogendoorn. En wel omdat ze daarin zeer teleurgesteld zijn. Toch zijn ze daartoe overgegaan omdat dit toegezegd was. Het geheel blijft echter zeer onbevredigend, omdat nu op schrijnende wijze nog duidelijker is geworden, hoever we van eenheid afstaan en hoezeer er een twist tussen ons in ligt. Moge de Here hierin een keer brengen.