6a.4. Nog eens: Om de ware oecumene


Lang gewacht en toch gekomen


In De Bazuin van 7 en 14 oktober 2009 heeft ds. De Marie gereageerd op een lezing die ik op 17 september van datzelfde jaar in de Vijverhoeve heb uitgesproken. De teneur van deze lezing was dat de zorgelijke ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt) een blijven in dit kerkverband niet langer verantwoord maken. De volgehouden koers van Schriftverlating vervreemdt eerder van Christus het Hoofd van de kerk dan dat we bewaard worden bij deze Here van de gemeente.
Aan het slot van mijn verhaal stelde ik de vraag aan de orde: wat staat ons te doen als we ons losmaken van dit ontrouw geworden kerkverband?
Ik haalde drie kerkverbanden aan waarheen we verontruste GKV-ers de laatste jaren hun toevlucht zien nemen. Bij de Christelijke Gereformeerde Kerken en bij de Hersteld Hervormde Kerk stelde ik mijn vragen. Last but not least noemde ik de DGK (om deze inmiddels ingeburgerde afkorting maar te gebruiken).
Bij alles wat we in verleden en heden gemeenschappelijk mogen hebben met de DGK – meer dan met enig ander kerkverband – heb ik ook verklaard dat er zorgen zijn die voor ons een drempel vormen om ons nu zo maar met de DGK te verbinden.
Vanwege de zeer beperkte ruimte aan het slot van de lezing kon ik deze zorgen slechts kort aanduiden. Dat gebeurde in de vorm van enkele vragen die m.i. stof genoeg gaven om daarover met elkaar van gedachten te wisselen. Een van de vragen was of in het kerkelijk leven van de DGK zich niet een vorm van radicalisme zou kunnen wreken.
Ds. De Marie heeft op deze opmerkingen richting de DGK willen ingaan. Zijn reactie heeft mij enkele vragen voorgelegd. Graag wil ik daar op ingaan.

Ieder vraagt zich nu natuurlijk af: waarom heeft dat zo lang geduurd?
Ik kan me ook wel het ongeduld van dr. Van Gurp voorstellen als hij in de Bazuin van 5 mei jl. opmerkt dat ik het helaas bij zo’n algemene opmerking heb gelaten en nog steeds niet gereageerd heb “op onze aandrang om de gronden voor zijn bezwaar toe te lichten en met feiten te staven”.
De eerlijkheid gebiedt mij wel te zeggen dat ik op mijn vraag (eind oktober) aan de redactie van De Bazuin om op de beide artikelen van ds. De Marie te mogen reageren, eerst drie maanden later (eind januari 2010) als antwoord kreeg dat ik mijn reactie kon insturen waarna dan bekeken kon worden of het geplaatst zou worden in De Bazuin. Op dat moment had ik niet kunnen voorzien dat het nog zo’n vijf maanden zou duren voordat ik gelegenheid kreeg dat nader in te vullen. Overigens kan dat ook zijn voordeel hebben. De tijd heeft niet stilgestaan en de ontwikkelingen in de DGK zijn intussen voortgegaan. Dat kan wellicht ook meer duidelijkheid geven.

Dankbaarheid en teleurstelling


De reactie van ds. De Marie spreekt van dankbaarheid als het gaat om de Schriftuurlijke basis en lijn in de lezing wat betreft het kerkvergaderend werk van de Here Jezus Christus.
Ik ben blij met de herkenning wederzijds als het gaat om de strijd om de ware oecumene. Dat drijft ons ook naar elkaar toe in een tijd dat veel kerkelijke eenheidspogingen worden ondernomen ten koste van de waarheid van Gods Woord. Er is veel dat ons aan elkaar verbindt, zo stelde ik al in de lezing.
Tegelijk spreekt ds. De Marie teleurstellingen uit die mijn lezing hem bezorgde. Hij mist de zo gehoopte toenadering tot de DGK. De Vrijmaking in 2003 en volgende jaren ervaart hij als miskend en hij heeft grote moeite met het verwijt van radicalisme aan het adres van de DGK.
Hij vraagt dan ook verduidelijking en nadere argumentatie.
Die vraag is terecht. In het slot van de lezing kon die nadere uitwerking niet meer gegeven worden. Ik geef die hierbij graag. Met dank voor de ruimte die me daarvoor geboden wordt.
En in de hoop dat dit voortgaand gesprek tot beter begrip van elkaar leidt. En vooral tot verdere toenadering mag leiden waartoe de ware oecumene in Christus ons Hoofd ons dringt en verplicht.

De Vrijmaking van 2003 te vroeg en te smal?


“Kan het ‘te vroeg’ en ‘te smal’ van eertijds ook getuigen van een radicalisme dat tekort doet aan de breedte van het fundament van de gereformeerde kerken: Gods Woord en dat alleen (denk aan wat we belijden in onze drie formulieren van eenheid!)? “, zo vroeg ik mij af in de lezing.
Wat bedoelde ik met dat ‘te vroeg’ en ‘te smal’ van de vrijmaking van 2003?
Daarmee doelde ik op de kwestie of de situatie in de GKV door de besluiten van de generale synode van Zuidhorn 2002/2003 zo verslechterd was dat iedere kerkenraad en ieder kerklid op dat moment geroepen was om te breken met de GKV. Met dien verstande dat als men niet brak men zich schuldig maakte aan ongehoorzaamheid aan het Hoofd van de Kerk, Christus.
Ik herinner er even aan dat in 2003 daarover al verschil van mening was. De oproep die ds. De Marie en anderen destijds deden uitgaan om de synodebesluiten te verwerpen (en zich daarmee dus vrij te maken van dit verkeerde juk) gaf bijvoorbeeld al binnen de kring van Reformanda (toen het blad van de verontrusten binnen de GKV) verdeeldheid.
Het Nederlands Dagblad berichtte 17 februari 2003 het als volgt, onder een tussenkopje ‘Tijdstip’:
“Onder de oproep stond de naam van slechts één predikant. De andere predikanten van wie bekend was dat ze medewerking aan het blad hebben gegeven, reageerden in onze krant negatief op de oproep. De Marie: “Nadrukkelijk stellen we dat de meerderheid van de door u gepolste predikanten het met ons eens is dat de genoemde besluiten van de synode van Zuidhorn zich niet verdragen met Schrift en belijdenis. De meningen gaan uiteen op het punt van het tijdstip van publiceren van de oproep: waar de ondertekenaars menen dat een groot aantal besluiten volgens het geldende kerkrecht niet meer voor revisie in aanmerking komt, daar menen de door u geciteerde predikanten dat er nog mogelijkheden zijn”.
Dus toen werd het ook al door velen als ‘te vroeg’ ervaren.
Destijds verscheen de brochure “Laten wij ons bekeren, de gereformeerde kerken na ‘Zuidhorn’, een oproep tot reformatie”, 2003, van de LWVKO. Deze uitgave was mede van de hand van ds. S. de Marie. Ze werd beschouwd als uitgebreide argumentatie bij de oproep tot reformatie die publiek werd gedaan.
In deze brochure zelf is al een nuancering verwoord die te denken geeft: “Nu kan er verschil gemaakt worden in zwaarte van besluiten en rapporten. Niet altijd moet een besluit dat afvoert van Schrift en belijdenis tot het oordeel leiden: hieraan conformeren betekent heel direct zondigen tegen de Here.
Soms kan vastgesteld worden: dit is niet in de lijn van Schrift en belijdenis, of niet in de lijn van een goed kerkelijk samenleven, maar voor de leden van de kerken blijft ruimte om, profeterend en protesterend, nòg gehoorzaam te zijn aan de Here.
Wanneer we de verschillende besproken besluiten en het rapport echtscheiding elk op zichzelf beoordelen, dan is in verschillende gevallen bovenstaande van toepassing: op zich bekeken moet een besluit wel afgewezen en bestreden worden maar het hoeft nog geen “breekpunt” te zijn“ (p.84).
Dat is nu net wat ik bedoel!
De auteurs van de brochure geven dan uiteindelijk als hun mening door dat oog voor de lijn van afwijking van Gods Woord en het voorop stellen van menselijk willen in álle besproken besluiten leidt tot het oordeel: de genoemde besluiten van “Zuidhorn” mogen door ons niet geaccepteerd worden (p.84). Voor hen was de tijd rijp.
Voor vele anderen nog niet. Het werd te vroeg geacht, omdat er nog revisiemogelijkheden waren. Oók inzake de besluiten rond het vierde gebod en huwelijk en echtscheiding. De vele bezwaarschriften bij, als ook de besluiten van de volgende generale synode getuigen daarvan.
De basis voor vrijmaking werd daarom in 2003 door ons te smal geacht omdat besluiten over zaken die gewichtig genoeg waren om als breekpunt te gelden ontbraken of nog revisiemogelijkheid boden.

Ds. De Marie geeft ter overweging of de stap van mij en anderen nú niet erg laat zou kunnen zijn in de ogen van de Here. Juist met het oog op hoeveel slachtoffers dat deformatieproces de laatste 15 jaar gemaakt heeft in de GKV (p.446).
Het is goed dat gevaar je te realiseren.
Toch is zo’n mogelijk aantal slachtoffers een onbruikbaar criterium bij het zoeken naar het moment waarop het verantwoord is je vrij te maken. Dat vraagt duidelijker gronden.
Overigens wil ik wel even kwijt dat achter het ‘nú’ van mijn lezing, wat onze plaatselijke situatie in Kampen-Noord betreft, een appelgang schuilt die in 2003 begonnen was!
Ds. De Marie vraagt of de basis waarop ik nu (landelijk dus) tot vrijmaking oproep, wezenlijk breder is dan die waarop in 2003 tot reformatie werd opgeroepen.
Die vraag laat zich gemakkelijk beantwoorden. Want die basis is inderdaad wezenlijk breder. Ik denk aan de na Zuidhorn ingediende revisieverzoeken. Zo is er ten aanzien van bijvoorbeeld huwelijk en echtscheiding, gasten aan het avondmaal en de voortgezette contacten (en plaatselijke fusies) met de NGK veel meer duidelijkheid gekomen en zijn de zaken ook in een eindfase gekomen waar revisieverzoeken niet meer mogelijk zijn op deze gewichtige punten.
Dan zwijg ik maar verder over de voortgaande bescherming van docenten aan de TU waarover grote twijfels zijn geuit omtrent hun confessionele betrouwbaarheid.
Moet ik ook de zaak van Kampen-Noord nog noemen waar de synode op ons revisieverzoek besloten heeft onwettig genomen tuchtmaatregelen te sanctioneren en daarmee een gereformeerde gemeente met haar kerkenraad buiten de GKV te plaatsen? Een publiek voorbeeld van ‘vervolging van hen die heilig leven naar Gods Woord en die de kerk bestraffen over haar zonden’(art. 29 NGB).
Om met de genoemde brochure te spreken als het gaat over de zwaarte van de genomen besluiten: er zijn nu zelfs meerdere zaken die ‘op zichzelf bekeken een breekpunt vormen’!

Vals gerucht


In dit verband wil ik graag een vals gerucht uit de wereld helpen dat kennelijk een hardnekkig bestaan vindt binnen de DGK.
Ds. De Marie schrijft met betrekking tot mij: “Daar komt bij dat hij zelf destijds in de ongedeelde kerkenraad van Kampen-Noord ingestemd heeft met de ratificering van onschriftuurlijke synodebesluiten van GS Zuidhorn 2002/2003 “ (p.446).
Vijf jaar eerder heeft dr. Van Gurp dit ook al geschreven in Reformanda 13 oktober 2004.
Ds. De Marie herhaalt dit nu weer in De Bazuin. Hij verspreidt dit verhaal ook in zijn gemeente te Zwolle, zo is mij bekend.
Het is mij een compleet raadsel hoe ds. De Marie en eerder dr. Van Gurp tot een dergelijke bewering komen en waarom zij dit steeds naar voren willen brengen. Hoe komen zij er bij dit rond te ‘bazuinen’? Waarop is dit gebaseerd?
De werkelijkheid is geheel anders. In de ongedeelde kerkenraad van Kampen-Noord hebben wij destijds, als minderheid, de kerkenraad duidelijk te kennen gegeven, mede aan de hand van ingediende stukken, verscheidene besluiten van de synode van Zuidhorn niet te kunnen ratificeren. Daar zaten ook de besluiten bij zoals over het vierde gebod, huwelijk en echtscheiding, de contacten met de CGK en NGK, om maar een aantal te noemen. Van onze verklaring is ook publiek mededeling gedaan aan de gemeente in het plaatselijk kerkblad.
Ik hoop dat hiermee het vals gerucht uit de wereld is geholpen en ook de gedachten die hier achter zitten gestopt worden.

2003 geen sjibbolet


Wat het eerder genoemd verschil van mening over ‘2003’ betreft, dat hoeft niet tussen ons in te staan. Net zomin als in 1892 een mening over het tijdstip van de Afscheiding een sjibbolet hoefde te zijn bij de Vereniging. Evenmin als een meningsverschil over 1892 een struikelblok hoeft te zijn in gesprekken tussen de CGK en ons. Taxatieverschillen over stappen en tijdstippen in het verleden hoeven geen breekpunt te vormen voor toenaderingspogingen in het heden. Als wij in het heden elkaar maar kunnen vinden in een koers die recht doet aan wat als het fundament van de gereformeerde kerk mag worden beschouwd: Gods Woord, zoals we ons daaraan binden met onze gezamenlijk aanvaarde confessie.
Mijn moeite was dan ook niet zozeer een eventueel ‘te vroeg’ en ‘te smal’ van de vrijmaking in 2003 van de DGK. Dat kan nog een - íncidenteel - gebeuren zijn waarvan de één van mening blijft dat het te vroeg plaatsvond terwijl de ander van oordeel is (en blijft) dat het ‘op tijd’ was, zeker gezien de ontwikkelingen daarna die de verkeerde koers van de GKV alleen maar bevestigd hebben.
Mijn vraag (en zorg!) was echter of er sprake zou kunnen zijn van een radicalisme dat zich toen al uitte en daarna zich - strúctureel - is gaan voortzetten en zich is gaan wreken in het kerkelijk leven van de DGK.
Die vraag was niet alleen ingegeven door eigen waarnemingen bij allerlei publiek spreken en handelen van de DGK, met name in haar officieel kerkblad De Bazuin.
Die vraag kwam mede op door wat ik van leden en ook ex-leden van de DGK zelf – tot hun en mijn verdriet! - aan signalen ontving uit allerlei hoeken van haar kerkverband.
Ik kan me niet voorstellen dat deze signalen niet al eerder ook de eigen kerkenraden en kerkelijke vergaderingen van de DGK bereikt hebben.
Wat bedoel ik met mijn zorg over radicalisme?

Radicalisme?


Met name de wijze waarop in 2003 de oproep tot reformatie in het midden van de kerken werd neergelegd, heeft moeite gegeven.
Dan ga ik niet verder in op de wijze waarop de auteurs van de oproep daarmee de andere medewerkers van het blad Reformanda (en ook mede-leden van de gelijknamige vereniging) overvallen hebben.
Ik denk met name aan het dwingende karakter van de oproep. Kerkenraden moesten ineens binnen zes weken reageren op de ingediende oproep tot bekering. Deden ze dat niet, dan dreigden ze ware kerk áf te zijn en was een vrijmaking gelegitimeerd.
Dat acht ik een vorm van radicalisme.

Meer dan eens is in De Bazuin het verwijt van radicalisme besproken. Ik noem nu alleen maar het artikel over ‘Radicalisme of radicaliteit? van ds. De Marie in het nummer van 13 juni 2007 terwijl laatst dr. Van Gurp in de Bazuin van 15 mei 2010 het nog weer eens aan de orde stelt.
Wat is radicalisme?
Ik sluit mij graag aan bij wat ds. De Marie daar zelf over heeft geschreven in het genoemde artikel. Eerst heeft hij uitgelegd wat ‘radicaal’ wil zeggen. Radicaal komt van ‘radix’ dat ‘wortel, oorsprong’ betekent. Dat wijst op consequent handelen. In het geloof gaat het dan om een in alles willen handelen naar Gods wil, geworteld in de Schrift, zonder compromissen te sluiten. En dan vervolgt hij (p. 306):
“Maar wat is dan radicalisme? Bij radicalisme wil men ook werken vanuit een beginsel, een wortel, een uitgangspunt. Maar “ – en dan worden er drie dingen genoemd die ik gemakshalve tussen vierkante haakjes nummer (EH) –
1) “daarbij wordt niet recht gedaan aan het geheel. Men verabsoluteert een onderdeel, en vergeet de rest.
2) Bovendien schiet men door op dat onderdeel, en gaat te ver in de consequenties.
3) Nog een derde element daarbij is dat men het anderen wil opleggen. Men gaat – al dan niet met fysiek geweld – zaken aan de ander opleggen.”
Als voorbeeld noemt ds. De Marie de farizeeërs die m.b.t. de sabbatsrust “dat verabsoluteerden met eigen gemaakte wetjes en regeltjes”. Andere geboden vergaten ze in praktijk te brengen. Bovendien ontbrak het hen aan de liefde. “Ze waren consequent, althans tot op zekere hoogte. Binnen hun eigen enge grenzen waren ze consequent en meedogenloos oordelend. Maar juist omdat ze hun uitgangspunt hadden versmald, waren ze helemaal verkeerd bezig. Wat was hun grondfout? Ze waren in feite met zichzelf bezig en niet met de dienst aan de Here. Ze verabsoluteerden wat hun zelf te pas kwam”.
En even verder: “Bij radicalisme, extremisme en fundamentalisme zien we gemeenschappelijk dat de mens iets afzondert en tot zijn uitgangspunt maakt en dat in het extreme doortrekt en anderen wil opleggen. Dit gaat ten koste van andere normen en waarheden, en ten koste van de vrijheid van die ander.”
Later in het artikel wordt het samenvattend zo verwoord: ‘Er is heilig vuur in radicaal geloof, en onheilig vuur in het zondig radicalisme.”

Radicalisme op welk punten?


Als we deze omschrijving van radicalisme van ds. De Marie nu even als uitgangspunt nemen kan ik goed uitleggen waarom ik de zorg over ‘radicalisme’ bij de DGK uitsprak.
Allereerst dan wat ik al opmerkte over die ‘start’ in 2003. Zagen we daar al niet een element van verabsoluteren van een aantal dingen die ‘op zichzelf (nog) geen breekpunt’ waren?
En verraadt dat ‘binnen zes weken de kerkenraden laten reageren’ niet iets van dat ‘dwingend opleggen aan anderen’, zonder hun de tijd te gunnen om een en ander te overwegen en nader te bespreken?
Dat wat 2003 betreft.

Nu verder. Hoe is het binnen de DGK verder gegaan?
Zo’n radicalisme, zoals ds. De Marie dit treffend heeft gekarakteriseerd, zie ik ook in andere zaken terug. Het zwaarst in de wijze waarop men de artt. 28 en 29 NGB hanteert. Dan stoot ik op een kerkvisie die m.i. tekort doet aan de inhoud van de confessie zelf. En wel in drie opzichten. Daarbij sluit ik dan aan bij de drie genoemde elementen die ds. De Marie zelf typerend acht voor ‘radicalisme’:

1. de overaccentuering van dit onderdeel van de confessie
Ik denk aan de buitenproportionele aandacht voor het ‘ware kerk zijn’ .
Er zijn jaargangen van De Bazuin waar in meer dan 50% van de nummers (geteld en/of gewogen) dit onderwerp korter of breder aan de orde wordt gesteld en vaak met een eindeloos repeteren van wat al eerder is gezegd.
Ds. De Marie begint zijn antwoord aan mijn adres met de veelzeggende zin: “Er is de laatste tijd in het kerkblad De Bazuin al veel geschreven over de kerk en de eenheid van de kerk”.
Dat is niet alleen de laatste tijd. Dat geldt ook eerdere tijden.
Maar onze NGB kent 37 artikelen! En onze Catechismus heeft naast Zondag 21 nog 51 zondagen. ‘Al de raad van God’ (Hand 20: 27) is veel breder!
Natuurlijk kunnen de tijden en omstandigheden aanleiding geven voor accenten in de voorlichting. Maar als de strijd van de laatste pakweg 7 jaar (even gerekend vanaf 2003) vooral hier om zou draaien, lopen we dan niet het gevaar van blikverenging? Een blikverenging die ons niet alleen weerloos dreigt te maken op andere fronten maar ook blind voor andere roepingen.
Beschouwen we het niet als een hoofdkenmerk van de sekte dat één onderdeel uit de bijbelse leer verabsoluteerd wordt en dat alles en iedereen daar steeds aan afgemeten wordt? En moeten we elkaar voor dergelijke sektarische trekken niet op tijd waarschuwen?

2. het radicalisme in de kerkvisie van de DGK bespeur ik ook in de wijze waarop de NGB-artikelen over de kerk worden toegepast: de DGK wordt beschouwd als enige ware kerk terwijl alle verdere kerken of groepen gelovigen die haar voorbijlopen, geacht worden daar buiten te staan.
De rode draad in veel artikelen in De Bazuin over de kerk is deze: vanaf 2003 is de DGK de kerk van Christus. Ieder die zich niet bij deze ware kerk voegt is ongehoorzaam aan het bevel van God zoals dat beleden wordt in art. 28 NGB. Dús zo’n kerk of gelovige houdt zich niet aan ‘Schrift en belijdenis’.
Moet ik hier verder nog bewijs voor aanvoeren? Ieder die maar een aantal nummers van De Bazuin gelezen heeft, is dat tegengekomen in een of ander artikel.
De lezingen die over dit onderwerp in de DGK zijn gehouden en in De Bazuin zijn opgenomen, getuigen daar ook keer op keer van.
Het antwoord van ds. De Marie in zijn twee artikelen aan mijn adres is er in meer dan één opzicht eveneens een bewijs van. Zo is de tweede helft van zijn eerste artikel gewijd aan het verwijt dat ik in mijn situatietekening van de ontwikkelingen in de GKV mijn startpunt gekozen heb pas bij 2004. Hij heeft zowel aandacht voor de voorgeschiedenis als voor de vrijmaking van 2003 en volgende jaren gemist. Daarmee acht hij het kerkvergaderend werk van de Here in de DGK geen recht gedaan. M.a.w.: Gods kerk is gepasseerd.
(Ik zeg op dit verwijt nu alleen even dit: in een lezing die vooral bedoeld is voor GKV-ers heb ik willen wijzen op de toenemende zorgen die er de laatste jaren binnen de GKV naar voren zijn gebracht).
Ik denk met name ook aan het slot van de artikelen waarin hij mij en anderen oproept, ja “móet oproepen om overeenkomstig art. 28 NGB zich te voegen bij de kerk van de Here Jezus Christus”. De kerk waar wij als Ichthusgemeente (en anderen) dus kennelijk nog buiten staan.
Keer op keer wordt in De Bazuin hier op gehamerd.
Br. T.L. Bruinius spreekt met betrekking tot hen die zich in GKV of HHK nog inspannen voor het recht van Gods Woord als “onze zorg en ons verdriet” uit “dat ze niet met ons gaan. Dat ze zich nog niet laten roepen naar de kerk van Christus. Dat ze niet zien dat die kerk een ander adres heeft gekregen.” (Bazuin 27 december 2007 p. 633)
Als ds. De Marie in discussie gaat met student L. Heres naar aanleiding van diens lezing, verwoordt hij het in een tweetal artikelen over ‘De ware eenheid ‘ (Bazuin 25 maart en 1 april 2009) als volgt: ”Door Gods genadige leiding mocht zo de recente vrijmaking uitmonden in het institueren van kerken die als voortzetting van de Gereformeerde Kerken trouw mochten blijven. Zo heeft de Here Zijn kerk in Nederland tot nu toe bewaard. Nog steeds gaat er naar alle gelovigen een blijvende oproep uit om zich te voegen bij de kerk van Jezus Christus, die voldoet aan de kenmerken van de ware kerk overeenkomstig de belijdenis van de kerk en Gods Woord.” (25 maart, p.131).
Vanaf de eerste vrijmaking in 2003 wordt de GKV dus niet meer als de (ware) kerk van Christus in Nederland gezien maar is de DGK de wettige voortzetting van de GKV.
Kortom: de DGK en die alleen is momenteel de kerk van Christus in Nederland.

Vanuit deze visie treft elke gemeente of groep gelovigen die zich niet heeft gevoegd bij de DGK, het verwijt dat zij ‘de kerk van Christus negeren of passeren’ en daarmee ongehoorzaam zijn aan Gods bevel, beleden in art. 28 NGB.
Zo is bijvoorbeeld de gemeente van Kampen-Ichthus daarmee veroordeeld. En een gemeente in oprichting te Assen krijgt direct te horen dat ze ‘de kerk van Christus‘ heeft gepasseerd en zich niet gehouden heeft aan de confessie die ze zegt te belijden (dr. Van Gurp, Bazuin 5 mei 2010, p. 217-218).
Steeds weer komen we dat tegen: wij, DGK, zijn de kerk, en je behoort pas bij Christus’ kerk als je je bij de DGK voegt.
Hiermee zitten we ook al bij het derde kenmerk van radicalisme:

3. het dwingende karakter waarmee deze kerkvisie anderen wordt voorgehouden of opgelegd.
Het wordt direct als ongehoorzaamheid aan God, Zijn Woord en de confessie van de kerk bestempeld als we de DGK zo niet erkennen.
Een heel duidelijk voorbeeld van dit bindend opleggen van deze kerkvisie zien we in de recente geschiedenis van de DGK te Zwolle. Aan ambtsdragers die zich niet konden vinden in deze versmalling van de confessie, werd voortzetting van de ambtsdienst ontzegd.

In al deze dingen zie ik volledig terug wat ds. De Marie zelf allemaal heeft verwoord als karakteristiek voor radicalisme. Zelfs de kerkelijke censuur wordt dan dienstbaar gemaakt aan het radicalisme. Er wordt boven Schrift en belijdenis gebonden.
Ik huiver hier.
Want wat zie ik hier? Er worden allerlei op zich heel mooie zaken vanuit Schrift en confessie beleden met betrekking tot het kerkvergaderend werk van de Here Jezus. En men wil dat in gelovige trouw handhaven. Maar het verkrampt zich in een radicalisme waarmee men de confessie meent toe te passen maar de confessie zelf tekort doet.
Het raakt rechtstreeks de kenmerken van Christus’ kerk!

Het gebeurt zelden dat radicalisme zich tot één onderdeel van leer of leven beperkt. Wie zo met de confessie van de kerk doet, doet het ook zo maar met het eigen Woord van God (zie wat ik later onder het kopje ‘Schriftgebruik’ naar voren breng). En in de kerkregering wreekt het zich dan heel snel in de formalistische manier waarop de kerkorde wordt gehanteerd.
Onvermijdelijk zal zo’n houding ook voelbaar worden in prediking en pastoraat in de gemeente.
Radicalisme verraadt een ándere geest dan de Geest van Christus.
Het heilig vuur van een radicaal geloof in deze Heiland weet ook de puntjes op de i te zetten. Juist uit dankbaarheid jegens deze Redder van ons leven. Maar dan wordt ons denken en doen in alles beheerst door Christus, het heilig Hoofd van de gemeente. En worden we in de kerk behoed voor hete hoofden die harten zo koud kunnen maken, bij onszelf en bij de ander.

Kerkelijke gehoorzaamheid


Om alle misverstand te voorkomen: ook ik ben van mening dat als we Christus en zijn Woord en werk serieus nemen, er maar één kerk behoort te zijn. De pluriformiteitsleer werp ook ik ver van me af als een ongeoorloofde capitulatie voor een zondige werkelijkheid.
En ook ik roep vrijmoedig op om je los te maken van een kerk(verband) dat zich onbekeerlijk verhardt in een koers die de gemeente van Christus vervreemdt van haar Here en Heiland.
Tegelijk ben ik van oordeel dat er in de dynamiek van Christus’ kerkvergaderend werk voortdurend verschuivingen kunnen optreden.
Enerzijds verschuivingen van een kerk die door ontrouw zo verwordt dat ze de naam ‘kerk van Christus’ niet meer met recht kan voeren; zodat je de leden van die kerk dient toe te roepen: ‘gaat uit van haar’.
Dankzij Christus’ trouw kunnen zich ook verschuivingen voordoen waarbij door reformatie en terugkeer tot God en Zijn Woord weer gemeenten ontstaan die je als kerk van Christus mag herkennen. Zo kan het gebeuren dat er tijdelijk twee kerken van Christus naast elkaar ontstaan/bestaan. Tíjdelijk zeg ik, want als ze echt kerk van Christus willen zijn, dan zoeken ze elkaar. Ik ga er van uit dat ds. De Marie dit met me eens zal zijn. We hebben een gezamenlijke kerkgeschiedenis achter ons van Afscheiding met daarop volgende Doleantie en Vereniging in de 19e eeuw. En de God van die eeuw is Dezelfde als de God van onze eeuw, dezelfde Herder van de schapen. Kan eenzelfde wonder niet weer zich voordoen?

Maar dat doet mij dan ook vragen stellen als de volgende:
Waarom tonen de DGK daar geen oog voor in het huidig kerkhistorisch tijdsbestek?
Waarom wordt de rechtzinnigheid van andere gemeenten/groepen afgemeten aan het sjibbolet dat men zich gehoorzaam bij de DGK dient te voegen?
Waarom wordt, wanneer geestverwante verontrusten zich in hun kerkelijke nood in de Vijfhoek verzamelen, dat afgedaan als ‘interkerkelijk gedoe’ dat ongehoorzaam is aan de roeping zich bij de DGK te voegen?
Waarom wordt niet broederlijk in Christus, en zusterlijk als ‘kerken’, elkaar gezocht zonder het eigen instituut exclusief te verheffen als ‘de (enige ware) kerk van Christus’ waarbij de ander zich maar heeft te voegen?
Broeders, hier begrijp ik u niet.
Hoort bij kerkelijke gehoorzaamheid aan de grote Herder der schapen ook niet dat u de roeping hebt u niet te verheffen boven anderen maar de broederschap te zoeken en de eenheid daarmee na te jagen? Art. 28 kan niet worden uitgelegd en versmald tot éénrichtingverkeer. U hebt dan evengoed u te voegen bij de ander als de ander zich bij u!
Meer dan eens is dat uit uw eigen midden u voorgehouden. Maar u straft dat af, met kerkelijke tuchtmaatregelen!

Mag ik gelovigen elders nog broeders noemen?


Het bevreemdt ds. De Marie dat ik over ‘broederschap’ spreek als ik kerkgenootschappen aanhaal zoals CGK, HHK en (‘zelfs’) de Gereformeerde Gemeenten. “Er is toch náást de ‘ware oecumene’ niet ook een ‘(ware) broederschapsband’ tussen kerken. Komt hier toch in mee de idee van “de gereformeerde gezindte”, zo vraagt hij (p. 445).
Ik kan hem geruststellen dat ook ik de idee van ‘de gereformeerde gezindte’ in strijd acht met de roeping tot kerkelijke eenheid die broeders en zusters in de Here hebben.
Toch proef ik in de vragen een al te grote krampachtigheid. Dat blijkt al uit de wat suggestieve weergave in bewoordingen als “(ware) broederschapsband tussen kerken”. Daar heb ik het niet over gehad. Noch over broederschapsband tussen kèrken noch over zoiets als ‘ware’ broederschapsband.
Ik weet dat ook ds. De Marie spreekt over de mogelijkheid van gelovigen buiten Christus’ kerk. Zoals onze confessie dat eveneens doet. Wij belijden immers dat ‘gelovigen’ zich dienen af te scheiden van hen die niet van de kerk zijn en zich dienen te voegen bij de gemeente van Christus. Denk ook aan het oude bekende gezegde: er zijn gelovigen búiten de kerk zoals er ook ongelovigen ín de kerk kunnen zitten.
Mag ik nu zulke gelovigen ‘broeders’ noemen? Waarom niet? Als we het over ‘gelovigen’ hebben! Daar kan ook een appèl in door klinken.
Zo spreek ik ook vrijmoedig over broeders – voor mij een variant op ‘gelovigen’- in andere, zeg gerust ook ‘ongehoorzame’ kerkgenootschappen. Tot in een kerk als de PKN (denk aan de Gereformeerde Bond aldaar). En noem ik zo’n gemeenschap van ‘gelovigen’ rustig ‘broederschap’. Niet meer, ook niet minder. Zonder enige vleug van EO-mentaliteit (‘oecumene van het hart’) of ‘gereformeerde gezindte-idee’ die de kerkelijke gehoorzaamheid verdoezelt.
We zullen er voor moeten waken dat wat er aan christelijke verbondenheid met gelovige naasten nog kan bestaan, voor ons ophoudt bij de grenzen van de trouwe kerk. Ook schapen buiten de vergaderde kudde mogen we niet het schaap-zijn van de grote Herder ontzeggen. Is het niet onze opdracht hen te trekken naar de schaapskooi van Christus’ kerk? Dat hoort ook tot onze ‘oecumenische roeping’!

Schriftgebruik


Niet alleen zie ik ds. De Marie te vlot een beroep op de confessie doen voor zijn kerkvisie. Ook de Schrift wordt soms wel erg gemakkelijk door hem aangehaald.
Ik denk aan het beroep op Matt. 18 waarmee hij het als in strijd met de Schrift doet voorkomen dat ik publiek mijn zorgen heb geuit over mogelijk radicalisme bij de DGK.
Zijn vraag om (en ook recht op) nadere argumentatie wil ik honoreren. Daar voldoe ik graag aan.
Matt. 18 acht ik echter niet terecht aangehaald. Alsof we deze dingen niet publiek aan de orde mogen stellen maar die eerst persoonlijk, onder vier (of meer) ogen, hadden moeten bespreken. Het gaat hier niet om zgn. ‘nog verborgen zonden’ in het persoonlijke vlak, waar de Heiland in Matt. 18 over spreekt. Het gaat hier over publieke zaken in publiek kerkelijk leven. Ik ben ook niet de eerste die deze zorgen uit. Dat is al heel wat vaker gedaan, blijkens de artikelen in De Bazuin waarin scribenten zich verweren tegen dergelijke verwijten.
In kerkelijke pers en/of publieke lezingen mogen wij elkaar vrijmoedig aanspreken. Zeker als zorgen worden geuit, niét met de bedoeling om elkaar weg te zetten, maar om elkaar aan te spreken en te dienen. De nadere argumentatie in heel dit antwoord moge dat duidelijk maken.

In dit verband wil ik ook stilstaan bij een andere verwijzing naar de Schrift in het antwoord van ds. De Marie.
In mijn lezing had ik ten aanzien van de DGK opgemerkt dat we met verdriet op verschillende plaatsen allerlei tegenstellingen zien leiden tot grote onvrede en zelfs de gemeente uit elkaar zien slaan.
Ds. De Marie wil daar verder niet op ingaan, maar verklaart dan wel in zijn antwoord (p.446): “Wel willen we er op wijzen dat de ware kerk nooit volmaakt zal zijn. Dat ook daar altijd onenigheden moeten voorkomen, wil blijken wie de toets kunnen doorstaan (1 Kor.11:19)”.
Ik kan me voorstellen dat ds. De Marie niet verder op de kort door mij aangeduide tegenstellingen ingaat.
Maar om die tegenstellingen dan even heel vlot met een verwijzing naar deze tekst af te doen komt mij radicalistisch voor. Het is een griezelige zelfrechtvaardiging. Bovendien wordt hiermee eigen broederschap die erin betrokken is, wel heel snel weggezet als mensen ‘die de toets niet kunnen doorstaan’. Je wordt als DGK-ers of ex-DGK-ers dan wel ‘meedogenloos veroordelend’ weggezet.
Dat is niet voor de eerste keer, dat we dit in De Bazuin zien gebeuren. Helaas ook niet voor de laatste keer. Ik denk, om maar een enkele greep te doen, aan het artikel van dr. Van Gurp in De Bazuin van 28 oktober 2009, getiteld ‘Reformatie en revolutie’. Met verwijzing naar een eerder artikel in het nummer van oktober 2008 waarschuwt hij daarin tegen het ‘kerkverziekend’ independentisme ook in de DGK.
Ook C.A. Teunis zet in De Bazuin van 3 februari 2010 (onder meer) verontrusten binnen de DGK wel vlot veroordelend weg. Terwijl T.L. Bruinius in het nummer van 24 maart 2010 mensen van eigen huis min of meer afschrijft als mensen die de toets niet kunnen doorstaan vanwege ‘gebrek aan gelovige motivatie, aan wapenrusting en aan anti-revolutionaire houding’ (p. 132-134). Het is, om zo te zeggen, allemaal maar ‘kaf onder het koren’.
Het zijn allemaal signalen die me er niet geruster op hebben gemaakt sinds ik in mijn lezing mijn zorg uitsprak over mogelijk radicalisme als oorzaak van zoveel interne moeiten in de DGK.

Oecumenisch appèl


Ik hoop dat uit bovenstaande nadere argumentatie duidelijk is geworden dat niet wij een drempel neerleggen, zoals ds. De Marie het beschrijft maar dat wij drempels zien liggen die ons weerhouden hebben om ons zo maar met de DGK te verbinden.
Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de door mij geuite zorgen door de reactie van ds. De Marie eerder zijn bevestigd dan dat ze zijn weggenomen.
Het is mij ook opgevallen dat ds. De Marie niet eerst eens gevráágd heeft naar nadere argumentatie maar direct in de verdédiging is gegaan door bij voorbaat mijn voorzichtig aangeduide zorgen ongegrond en onterecht te verklaren.
Ik geef hem graag deze bijdrage ter overweging.
Ik heb mij ook nu moeten beperken. Er zijn nog meer zorgen die ik over de ontwikkelingen in de DGK heb. Maar we hoeven niet alles tegelijk te bespreken.
Deze nadere uitwerking van mijn zorg over ‘radicalisme’ bij de DGK moge voorlopig voldoende stof tot voortgaand gesprek geven.
Het zijn niet alleen mijn zorgen mag u wel weten. U werpt hier drempels op naar vele verontrusten in de GKV (en elders) en naar andere uitgetreden kerken of groepen.
U maakt het ook binnen uw eigen kerkverband verscheidene broeders en zusters niet gemakkelijk.
Laat de werkelijke eenheid in het geloof ons voor ogen staan.
Er is veel dat ons verbindt. Maar boven aangeduid radicalisme vormt wel een drempel.
Tot mijn spijt moet ik zeggen: alles wat tot nog toe aan verweer tegen de verwijten van radicalisme is ingebracht in De Bazuin, heeft ons tot hiertoe niet overtuigd. Integendeel, het heeft – het zij met diep verdriet uitgesproken – het alleen maar bevestigd.
Het verdriet ons als u datgene wat wij aandragen alleen maar ziet als tekort doen aan de radicaliteit van het geloof en van de gehoorzaamheid aan Christus. Dat achten wij niet terecht. Wij willen staan voor onze confessie naar Gods Woord, inclusief die over het kerkvergaderend werk van Christus.
We zijn het in veel met elkaar eens. Maar niét waar het radicale overgaat in radicalisme.
We kunnen heel gedreven verklaren dat we in alles Gods Woord en de aangenomen belijdenis trouw willen blijven en daarom iedereen uitnodigen met ons te gaan omdat we ware kerk zijn.
Maar wíllen (evengoed als verkláren) is nog geen dóen.
Laten we maar heel zuinig zijn met het zèggen dat we ‘de ware kerk’ zijn.
We kunnen beter in werkelijk diepe ootmoed ons in alles echt kerk van Christus trachten te tónen. Ook in onze oecumenische roeping naar elkaar en verder naar buiten toe.
Dat werkt ook naar binnen verenigend en versterkend.
Dan trekken wij elkaar naar Christus toe, dat heerlijk Hoofd van de kerk dat zijn leden verbindt.

Ik geef het u graag broederlijk ter overweging.
In afwachting van uw reactie.

Kampen, 24 juni 2010.