Door de dienst van mensen (2)


“Christus, die als Hoofd van de kerk zit aan de rechterhand van God de Vader, regeert en verzorgt zijn gemeente op aarde. Hij wil daarvoor de dienst van mensen gebruiken. Daarom schenkt Christus ambtsdragers aan zijn gemeente.” (Formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen, pag. 550 Gereformeerd Kerkboek).

Ambt


We schreven in het vorige artikel dat we ons opnieuw, en steeds, moeten bezinnen op de ambten in de kerk. En dan is het goed om allereerst eens na te gaan wat dat wil zeggen: “ambt”.
We hebben het vaak over “de ambten in de kerk”. En over “de ambtsdragers”. En “het ambt”. We weten ook allemaal wel ongeveer wat we daarmee aanduiden. Maar als we dat woord ambt gebruiken, wat zeggen we dan eigenlijk? Zijn we ons daarvan bewust?

Daarom nu eerst even een historisch uitstapje. Het woord “ambt” heeft een interessante geschiedenis. Ja, ook woorden hebben een geschiedenis. En vaak kan die geschiedenis ons veel leren over de betekenis en het gebruik van een woord. Ambt komt oorspronkelijk van een Keltisch woord. De Keltische volken waren de eerste bewoners van het huidige West-Europa waarvan wij vrij veel weten. Ze zijn later verdrongen door andere volkerengroepen, door Romaanse en Germaanse stammen. Nakomelingen van de Keltische volken in onze tijd zijn bijv. de Schotten, de Ieren, de mensen uit het Engelse Wales en uit het Franse Bretagne. Wel, dat woord waar het om gaat luidde “ambactus”. Tegenwoordig vertalen we dat met “dienaar”. Letterlijk betekende het “de rondgaande”. Daar kunnen we ons wel iets bij voorstellen. Een persoon die bijvoorbeeld tijdens de maaltijd “rondgaat” om zijn meester te dienen met het aanreiken van eten en drinken. Of die bij de leden van het gezin rondgaat om te zien of er iets is waarmee hij hen kan dienen.
Dat woord is vervolgens terecht gekomen in het Germaans, een soort voorloper van veel Europese talen als het Nederlands, Duits, Fries, Engels, Deens, Noors en Zweeds. Het veranderde in “ambahta” en het werd eveneens gebruikt voor dienaar.
Toen zich het Nederlands begon te ontwikkelen werd dit “ambacht”. Dat woord kennen we wel. Het is nu niet meer zo in gebruik. Maar het staat voor allerlei zgn. handwerk. Het ambacht van timmerman, het ambacht van metselaar. Ambacht is dan het dienen van je medemensen door allerlei handwerk voor ze te doen waarin je je hebt gespecialiseerd.
Uit dit woord ambacht ontwikkelde zich tenslotte daarnaast het woord “ambt”. En dat werd gebruikt niet speciaal voor handwerk maar voor allerlei meer “verheven” diensten. Werk waaraan een zekere waardigheid was verbonden. En die waardigheid kreeg iemand doordat hij die diensten opgedragen kreeg door een persoon of een instelling met gezag. Iets van het gezag van die persoon of instelling straalde af op de “ambtsdrager”. Zijn gezag was het gezag van zijn opdrachtgever. Zo was (en is) een politieman een ambtsdrager, met een dienst die hem is opgedragen door de overheid en met het gezag van die overheid. En niet alleen wordt in een ambt, als het goed wordt uitgeoefend, het gezag van de opdrachtgever zichtbaar maar ook de positie, de waardigheid, de “eer” van die autoriteit.

Als we dit nu overzien, dan kunnen we zeggen dat “ambt” staat voor een bijzondere dienst, opgedragen door iemand met gezag, waarbij in die dienst het gezag van de opdrachtgever vertegenwoordigd wordt.
Kijken we naar de kerk, dan kunnen we zeggen: het ambt in de kerk is een opdracht van de Here voor het vervullen van zijn dienst. Tot zijn eer. In het ambt wordt de Here vertegenwoordigd. Daarin wordt Hij zichtbaar.

Bijzonder ambt


Zo zijn we allen ambtsdragers. Allen hebben we een opdracht van de Here. Allen zijn we geroepen om de Here te dienen in het ambt aller gelovigen. Om te dienen in het ambt van profeet. En in dat van priester. En in dat van koning. We hebben dat ambt omdat we in Christus zijn. Christus is dé Ambtsdrager.
De eerste ambtsdrager op aarde was Adam. Hij was geroepen in de dienst om de Here te vertegenwoordigen op aarde. Om Gods beelddrager te zijn. Om te laten zien de heerlijkheid en de majesteit van God. Zijn opdracht was om zo te heersen over al het geschapene. Met het heersersgezag van de Schepper. Als een “stadhouder” van God op aarde. Een echte “vertegenwoordiger”. Maar Adam viel in zonde en weigerde zijn dienst. Hij werd ontrouw en wilde aan zijn Opdrachtgever gelijk zijn.
Onze Here Christus was wèl trouw. Hij vervulde zijn ambtsdienst volmaakt. Over zijn dienst belijden we prachtig in de Heidelbergse Catechismus, Zondag 12, antw. 31:
“Omdat Hij door God de Vader is aangesteld en met de Heilige Geest gezalfd tot onze hoogste profeet en Leraar, tot onze enige Hogepriester en tot onze eeuwige Koning.”

Daarin ligt heel het ambtswerk van Christus, heel het Evangelie, besloten. En omdat Hij ons gekocht heeft, omdat wij door het geloof van Hem zijn en deel hebben aan zijn zalving, moeten ook wij profeten, priesters en koningen zijn.
“Omdat ik door het geloof een lid van Christus ben en zo deel heb aan zijn zalving, om:
als profeet zijn naam te belijden,
als priester mijzelf als een levend dankoffer aan Hem te offeren,
en als koning in dit leven met een vrij en goed geweten tegen de zonde en de duivel te strijden en na dit leven in eeuwigheid met Hem over alle schepselen te regeren.”(HC, Zondag 12, antw. 32).

Ja, door de kracht van de Heilige Geest kùnnen we, in al onze zonden en gebreken, in al onze zwakheid, beginnen met de uitvoering van dat drievoudige ambt. In Christus kunnen we weer laten zien het beeld van God. In Hem kunnen we weer Gods heerlijkheid en majesteit verkondigen. In Christus kunnen we opnieuw de Here vertegenwoordigen. Zo kan de paradijsopdracht opnieuw uitgevoerd worden.

Dat ambtswerk heeft alles te maken met de kerk. In de kerk roept en vergadert de Here zijn dienaren en dienaressen; zijn ambtsdragers. Daar laat Hij de verzoening bedienen. Daar laat Hij zijn dienstopdracht steeds weer afkondigen. Daar doet Hij zijn knechten samenleven.
En om dat ambtswerk van alle gelovigen in de kerk mogelijk te maken roept de Here nu sommige broeders tot een bijzònder ambt. Een speciale opdracht. Hij roept broeders tot een bijzondere dienst in de gemeente. Ten dienste van het ambt van alle gelovigen.
“En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars,
om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus,
totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus.”(Ef.4:11-13).


Als we het hebben over predikanten, ouderlingen en diakenen, dan spreken we het “bijzonder ambt” in onderscheid met het ambt van alle gelovigen. Bijzonder, ja. Het ambt is een bijzonder geschenk van de Here om ons àller ambtsdienst mogelijk te maken.
Aan het begin van dit artikel stelden we de vraag: wat is dat eigenlijk, het ambt? Zijn we ons dat bewust?
Het bijzondere ambt in de kerk: door de Here zelf gegeven opdracht, dienstbaar aan het machtige ambtswerk van heel de gemeente. Dáárvoor wil Hij mensen gebruiken.

In een volgend artikel hopen we verder op die bijzondere ambtsdienst in te gaan.