Weerwoord aan Bolt, Samen de HERE dankbaar!


Reactie van A. van Egmond, lid van DGK Berkel en Rodenrijs/Bergschenhoek, n.a.v. de artikelen ‘Ruimte in de DGK? 1 en 2, gepubliceerd op de websites Eeninwaarheid en werkenaaneenheid en geschreven door D.J. Bolt.

Bleiswijk, 4 december 2010


Inleiding


Broeder Bolt heeft in twee artikelen gereageerd op de besluiten en de brief van DGK n.a.v. gevoerde gesprekken met de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk (dolerend) te Dalfsen.
In zijn tweede artikel gaat Bolt o.a. in op het feit dat in de besluiten van DGK ook gerefereerd wordt aan een onderdeel van de besluiten van de generale synode van Hoogeveen 1969. Het is volgens Bolt nl. opmerkelijk en veelzeggend dat de DGK-synode deze link maakt.
In deze reactie wil ik graag ingaan op diverse opmerkingen die Bolt maakt.

Allereerst dit: ik ben lid geweest van de Commissie Kerkelijke Eenheid van de DGK-synode die gesprekken heeft gevoerd met de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk (dolerend) te Dalfsen. Uit dien hoofde lijkt het mij niet gepast dat ik nu persoonlijk inga op de brief van de DGK-synode en de door de kerkenraad van Dalfsen gestelde vraag.
Wel kan ik ingaan op wat Bolt eerder zelf heeft geschreven over de Vrijmaking van 2003. En vervolgens de verbanden aangeven met diverse door Bolt gemaakte opmerkingen. Dit heeft als voordeel dat de zaak wat duidelijker wordt omdat Bolt m.b.t. de Vrijmaking van 2003 uitspraken heeft gedaan die verder gaan dan de door de kerkenraad van Dalfsen gestelde vraag.

Bolt schreef nl. op de website Eeninwaarheid van 16 september 2010 in reactie op een artikel van broeder H. Oosterhuis over de Vrijmaking van 2003:
“Ik ben (nog steeds) van mening dat inderdaad de vrijmaking van 2003 te vroeg is georganiseerd. De kerkelijke weg was nog steeds niet tot het einde toe gelopen. Het is niet irreëel te veronderstellen dat door de te vroege afscheiding de strijd voor kerkherstel binnen de GKv ernstig is verzwakt. Door de vrijmaking van 2003 is een gezamenlijk optrekken van veel verontruste predikanten bemoeilijkt. Het werd lastiger broeders en zusters te bereiken in gesprek en met voorlichting. Kortom, de strijd die de Here gebood is naar mijn overtuiging te vroeg gestaakt door velen die met '2003' zijn meegegaan.”

Drie dingen wil ik uit dit citaat naar voren brengen als de mening van Bolt over de Vrijmaking van 2003:

de vrijmaking van 2003 is te vroeg georganiseerd;
te vroege afscheiding;
de strijd die de Here gebood is te vroeg gestaakt.

Hiermee zegt Bolt dus, iets anders kan ik er niet van maken, dat de Vrijmaking van 2003 van Godswege niet had gemogen. Hij schrijft immers zelf dat de strijd die de Here geboo te vroeg is gestaakt. In het licht van Psalm 78 : 9 is dit een ernstige zaak. Daar staat nl.: “Efraïms zonen, weltoegeruste boogschutters, keerden om ten dage van de strijd.”
De strijd staken waar de HERE die gebiedt, en dat was ook zo met Efraïms zonen, is desertie. Wie wegloopt van het strijdtoneel waar de HERE gebiedt te strijden is een deserteur.
Kortom: Bolt is van mening dat velen die met ‘2003’ zijn meegegaan ingingen tegen het bevel van de HERE. Dat mag nooit want dat is zonde.
Ik kom hier nog op terug.

1. De mening van dr. W.G. de Vries


In zijn tweede artikel haalt Bolt met instemming gedeelten aan uit een cahier van dr. W.G. de Vries, ‘de Vrijmaking in het vuur’, uitgave door de stichting Woord en Wereld in 1990.
Aangezien Bolt De Vries noemt: “een van onze grote voorgangers die we eren om hun werk”, zal hij het mij niet kwalijk nemen dat ik in deze reactie ook ruim zal citeren uit een ander cahier van deze De Vries, nl. ‘Welke kerk ging stuk?’, eveneens uitgegeven door de stichting Woord en Wereld.
Dit cahier kwam uit in 1993 en was een reactie op een in 1992 verschenen boek van Nederlands Gereformeerde zijde over de breuk in de jaren ’60 van de vorige eeuw en getiteld: ‘Een kerk ging stuk’.

Nu voert Bolt in het slot van zijn tweede artikel De Vries op als getuige voor het feit dat als van DGK-zijde wordt gesteld dat de Vrijmaking van 2003 een werk van de Here is en DGK dit niet ter vrije discussie wil stellen, DGK daarmee het risico loopt dat zij verwordt tot een sekte. (Tussen haakjes; Bolt noemt hier niet specifiek DGK maar ‘Christus’ kerk’ maar het slaat wel op DGK)
Volgens Bolt handelt DGK hierin heel anders dan De Vries.

Nu is het uiteraard de vraag of Bolt hiermee recht doet aan De Vries. Daar kunnen we vervolgens over twisten maar beter lijkt het mij om De Vries zelf aan het woord te laten. En dat kan ook want hij heeft in zijn cahier ‘Welke kerk ging stuk?’ over het ‘ter vrije discussie stellen’ van de Vrijmaking van 1944 zich verantwoord.
We zullen allereerst citeren wat hij in zijn ‘slotsom’ op pagina 63 schrijft als hij ingaat op wat de Nederlands Gereformeerde auteurs van het boek ‘Een kerk ging stuk’ aan het slot van hun boek schreven:

“In het slot van dit boek lezen we dat de auteurs dromen van een kerk, waarin de opvattingen die in dit boek verdedigd worden ter vrije discussie staan, uiteraard onder de norm. Een kerk, waarin de benoeming van de Vrijmaking vrij is en waarin samenwerken met evangelicals en mensen uit de ‘nadere reformatie’ mogelijk is (228).
Naar onze overtuiging is deze droom bedrog. De vrijblijvendheid die in dit boek wordt voorgestaan onderwerpt zich niet aan de onderwijzing en tucht van de kerk en buigt de hals niet onder het juk van Jezus Christus en dient niet de opbouw van de broeders, zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis daarvan spreekt in artikel 28.”


Ik heb in dit citaat twee (gedeelten van) zinnen vetgedrukt waaruit opgemaakt kan worden dat De Vries van mening is, in tegenstelling tot wat Bolt laat voorkomen, dat het benoemen van de Vrijmaking (van 1944) niet vrij hoort te zijn. De Vries noemt deze droom zelfs bedrog.
De vraag die dan opkomt is natuurlijk waarom De Vries dit zo stelt en waarover het nu precies gaat. Daarvoor gaan we nader inzoomen op zijn cahier.

2. De door de schrijvers van de zgn. Open Brief bekritiseerde uitspraak van ds. P. Lok


Dr. De Vries schrijft in zijn cahier m.b.t. de vraag of de Vrijmaking van 1944 genoemd mag worden ‘een werk van de Here’ op pagina 31 over een uitspraak die ds. P. Lok eens heeft gedaan. Hij doet dit onder het veelzeggende kopje ‘De zaak van Jezus Christus’. Ik citeer (waarbij ik de woorden die De Vries cursief liet afdrukken, vet afdruk:

“Daarom wil ik ook ingaan op de door ds. Van der Kwast geciteerde en door de Open brief zeer bestreden uitspraak van ds. P. Lok: ‘Wil de zaak van Jezus Christus nog een toekomst hebben in ons land, dan zullen degenen, die bij deze zaak betrokken zijn, elkander voor alles te vinden hebben in de benoeming en waardering van wat er in 1944 in Nederland is geschied binnen de Gereformeerde Kerken’.
Over deze zinsnede is ‘ach en wee’ geroepen. Maar ze ligt wel in het verlengde van wat K. Schilder schreef: ‘De Vrijmaking is Gods genade over zijn kerk. Wie in Nederland een zinnig woord over de kerk wil spreken, kan 1944 niet negeren. Dat is Gods genade, èn de kerkelijke eden, ambten en bedieningen, serieus nemen. ‘Kerkelijk gesproken is voor ons gelóóf – voor niets anders – de historie van de kerk….bepaald door Gods werk in de vrijmaking en wederkeer, anno Domini 1944’.
Schilder ziet de Vrijmaking dan ook in groots perspectief: ‘Als ik denk aan wat 1834 in betrekking tot heel het brede volksleven heeft gewrocht in de vorige eeuw, dan wordt ik stil onder 1944, en verbaas me over hen, die het jaartal negeren zo vaak zij spreken over ‘de kerk’ na twee bevrijdingen. Wij zijn de kerk; laat ons nu toezien en beven (Verzamelde werken, De Kerk deel 3, blz. 214).
Laat de Open Brief dit een ideologie noemen en een gevaarlijk Vrijmakingsgeloof, wie de ontwikkelingen in Nederland van de laatste halve eeuw in ogenschouw neemt, zal dit moeten toestemmen.”


Van belang in verband met wat Bolt schrijft is met name de uitspraak van ds. Lok en wel dit gedeelte ‘dat allen die bij de zaak van Jezus Christus betrokken zijn elkander voor alles hebben te vinden in de benoeming en waardering van wat er in 1944 is geschied binnen de Gereformeerde Kerken’.
We zien dat De Vries met instemming deze uitspraak van ds. Lok aanhaalt en deze ziet liggen in het verlengde van wat K. Schilder heeft geschreven. Blijkbaar eveneens met instemming citeert De Vries ook de verbazing van Schilder over hen die het jaartal 1944 negeren.

De uitspraak van ds. Lok is te vinden in het gedenkboek van de Vrijmaking in 1946 in Berkel en Rodenrijs, onder de titel ‘Terug in de woestijn’, uitgegeven in 1966 door de kerkenraad van Berkel en Rodenrijs.
Om de uitspraak van ds. Lok in zijn context te lezen zal ik een ruim citaat uit dit gedenkboek geven.

3. Uitspraak van ds. Lok in zijn verband


In het ‘ter inleiding’ van het gedenkboek schrijft ds. Lok het volgende:

“In dit gedenkboek is neergelegd het verhaal van ‘des HEEREN roemrijke daden’. Niet in de wóórden van Psalm 78, waarin verteld wordt wat de HEERE gedaan heeft aan zijn volk, van Egypte af tot David toe, maar wèl naar de stijl van deze Psalm. Er is niet aan te ontkomen, dat mènsennamen vermeld worden alsmede mensendaden. Daaraan kon de dichter Asaf evenmin ontkomen. Toch weigert ons verhaal te zijn een verhaal van mensennamen en mensendaden. Indien dàt het geval was, zou dit boek bij voorbaat reeds zijn veroordeeld. Aan de jeugd der kerk, het ‘volgende geslacht’ wil verteld zijn wat God gedaan heeft aan zijn kerk, in de bewogen jaren die voorafgingen aan de vrijmaking der kerk en in de dagen van kerkelijke crisis. Door de dingen zó te zeggen, hebben wij reeds in de ondertitel van dit boek onze positie bepaald ten aanzien van de Vrijmaking als een werk des HEEREN. Wij zijn ons ervan bewust, dat déze waardering niet door ieder wordt gedeeld; dat de geloofskeus die gedaan is binnen de Gereformeerde Kerken, niet los is te maken van dit geloofsvooroordeel; dat we uit elkander zijn gegaan op de vraag, wàt de vrijmaking is – een werk des HEEREN, òf niet. We hebben het evenwel voor de zaak van Jezus Christus over, om met dit ons geloofsvooroordeel eenzaam te staan in Nederland, niet begrepen te worden door degenen, met wie wij eertijds aan één tafel zaten, en zelfs weerstanden te ontmoeten bij sommigen met wie wij ook heden aan één tafel zitten. Wil de zaak van Jezus Christus nog een toekomst hebben in ons land, dan zullen degenen, die bij deze zaak betrokken zijn, elkander voor alles te vinden hebben in de benoeming en waardering van wat er in 1944 in Nederland is geschied binnen de Gereformeerde Kerken. Daarom was het ons een zaak van diepe vreugde, deze vrijmaking opnieuw te mogen erkennen en belijden als een werk des HEEREN en daarom wille we daarvan ook getuigenis afleggen tegenover iedereen die ons rekenschap vraagt.”


Prof. J. Kamphuis heeft dit gedenkboek besproken in 1966 in het blad de Reformatie onder de titel ‘Twee publicaties op zijn tijd’. Aan het slot van deze boekbespreking schreef hij:
"Vóór alles echter doet het ondergetekende goed, dat ds. Lok in het Ten geleide precies afbakent, waarop het aankomt: 'Wil de zaak van Jezus Christus nog een toekomst hebben in ons land, dan zullen degenen, die bij die zaak betrokken zijn, elkander vóór alles hebben te vinden in de benoeming en waardering van dat wat er in 1944 in Nederland is geschied binnen de Gereformeerde Kerken.”
En, zo schreef hij verder, “was het ons een zaak van diepe vreugde, deze vrijmaking opnieuw te mogen erkennen en belijden als een werk des HEEREN.
En daarom was óns de lectuur van dit boek 'een zaak van diepe vreugde'!"


Wat opvalt in het citaat van ds. Lok is dat hij tot tweemaal toe spreekt van een ‘geloofsvooroordeel’. En dit tegenover hen die de vrijmaking van 1944 niet zagen als een ‘werk des HEEREN’. Blijkbaar staat dus bij het beoordelen van de kerkgeschiedenis dit geloofsvooroordeel tegenover een ander oordeel. En dat oordeel is dan dat niet gesproken kan worden, niet bij de vrijmaking van 1944 en ook nu niet bij die van 2003, over het ‘werk des HEEREN’.
Ten aanzien van 2003 is Bolt hier duidelijk over. De vraag is te stellen hoe hij dan aankijkt tegen de Vrijmaking van 1944. Want ook daarvan stelt ds. Lok, evenals Bolt m.b.t. 2003, dat er sprake is geweest van mensennamen en mensenhandelen. Maar dat verhindert Lok niet om te spreken over het ‘werk des HEEREN’ in de vrijmaking van 1944.

In het volgende zal ik nader ingaan op de punten die Bolt hierover aan de orde stelt m.b.t. de Vrijmaking van 2003.

4. Vrijmaking en handelen van mensen


Bolt schrijft in zijn tweede artikel m.b.t. het handelen van mensen bij de Vrijmaking van 2003 het volgende:

“Het lijkt er sterk op dat hier toch wel gebonden wordt: zó moet je de vrijmaking van 2003 zien, dat vraagt de Here van je en anders wordt zijn eer tekort gedaan en komt zijn toorn over je.
Eerlijk gezegd huiver ik hiervoor terug. Is hier niet teveel het kerkelijk handelen synoniem geworden met het werk van God? Is daar wel voldoende besef dat ons handelen vol met zonde en tekortkoming is? En dat ons gehoorzaam handelen altijd beperkt is, ook in 'tijden en gelegenheden'? Er zit toch ook altijd een menselijk (af)wegen van heel de kerkelijke situatie in om de moeilijke vraag te beantwoorden: wat vraagt de Here nu: de strijd nog voortzetten, of afscheid nemen? Daar kan voor het aangezicht van de Here toch wel eens een verschillend antwoord op worden gegeven? Zonder dat het ene als goddelijk en het andere als satanisch wordt veroordeeld?

De DGK zou een tegenvraag kunnen stellen: Valt de Here er dan dus niet voor te danken dat er toen een open oog gekomen is voor de afval in de vrijgemaakte kerken? Dat heeft Hij toch gedaan?
Het antwoord daarop is ronduit bevestigend. Zeker heeft de Here ons bewaard bij het Woord. En daar mag en moet Hij ook voor gedankt worden. Maar tegelijk moeten ook ootmoedig onze zonden beleden worden: ons onvermogen vaak om zaken op een goede en christelijke manier aan de orde te stellen, het gemakkelijk afschrijven van elkaar bij verschillend inzicht, het heftige zelotische ongeduld 'dat er nu maar eens wat moet gebeuren'. In plaats van eerlijk en rustig met elkaar worstelen om verder te komen bij het licht van de Schrift en onder de leiding van de Heilige Geest, in bewogenheid en erbarmen met misleide schapen. Hebben we wel voldoende diepgaand met elkaar doorgesproken dat het moment van "Entscheidung" was aangebroken? Hebben we gewacht op de Hére of zélf het tijd geacht om te handelen?
Dat zijn indringende vragen die onrustig kunnen maken. Zeker als broeders en zusters die oprecht de Here willen dienen verschillende antwoorden geven op de vraag hoe een specifiek kerkelijk handelen in een bepaald tijdsgewricht moet worden beoordeeld. Ze kunnen hen onzeker maken die tot nu toe met hart en ziel als "geloofsovertuiging" hebben aangehangen dat 2003 Gods werk is. Maar die onrust is er ook bij hen die overwegen zich aan te sluiten bij de DGK en daar een binding vrezen van hun geweten die uitgaat boven het Woord.

Zou dan van ieder moeten worden gevraagd, de Afscheiding, de Doleantie, de Vereniging, de Vrijmaking van 1944, de Vrijmaking van 2003, het ontstaan van de GKN voluit als werk van de Here moeten worden erkend? Zouden we ons daarvoor sterk moeten maken en net zolang praten tot we daar onze eenheid in vinden?
Óf zouden we de Here uitbundig gaan danken dat de broederschap en eenheid die verloren was, weer gevonden werd?! Soms misschien via heel kromme, kleinmenselijke wegen. Maar toch een eenheid die we vinden rond de Schrift en de gereformeerde belijdenis en kerkregering? En zou daarbij niet heel veel overgelaten moeten worden aan hen die verantwoordelijkheid dragen voor concreet kerkelijke handelen in het verleden?
Natuurlijk is daar wel een grens. Daar waar kerken samengaan zullen wederzijdse schorsingen en afzettingen wel aan de orde moeten komen en uit de wereld geholpen.

Naar mijn overtuiging is dit de enige weg. Elke andere voorwaarde aan eenheid in Christus' kerk maakt dat zij tot een sekte verwordt. Dan binden we haar leden aan daden van zondige mensen hoe zij ook in het geloof en onder het aanroepen van Gods naam hebben genomen.”


We lezen in deze citaten, waarvan ik enkele gedeelten vet heb gezet, dat Bolt terugschrikt voor het benoemen van de vrijmaking van 2003 als ‘werk van de Here’. Hij schrikt daarvoor terug omdat bij die vrijmaking van 2003 zondige mensen bezig zijn geweest met zondige handelingen. En wie zal dat ontkennen? In ieder geval niet de DGK-synode want die schreef aan de kerkenraad van Dalfsen:Door de dienst van in zichzelf door en door zondige mensen heeft Hij in Zijn grote genade aan Nederland een trouwe kerk gegeven en ons bewaard bij Zijn Woord en Kerk. Deze door de Here gewerkte Reformatie is het bestaansrecht van De Gereformeerde Kerken.”

Maar er is nog wel iets meer over te zeggen.
Want dat zondige handelen van mensen typeert Bolt als: “ons onvermogen vaak om zaken op een goede en christelijke manier aan de orde te stellen, het gemakkelijk afschrijven van elkaar bij verschillend inzicht, het heftige zelotische ongeduld 'dat er nu maar eens wat moet gebeuren'. In plaats van eerlijk en rustig met elkaar worstelen om verder te komen bij het licht van de Schrift en onder de leiding van de Heilige Geest, in bewogenheid en erbarmen met misleide schapen.”
Deze typeringen m.b.t. wat voorafging aan de Vrijmaking van 2003 liegen er dus niet om. Hij stelt immers tegenover elkaar ‘onvermogen om op een christelijke manier te spreken’, ‘gemakkelijk afschrijven van elkaar’ en ‘heftige zelotische ongeduld’ tegenover het eerlijk en rustig met elkaar worstelen om verder te komen bij het licht van de Schrift en onder de leiding van de Heilige Geest.
De manier waarop Bolt publiek deze dingen aan de orde stelt is m.i. niet fraai omdat hij een algemeen beeld oproept van af te keuren handelingen van mensen die betrokken waren bij de Vrijmaking van 2003. Maar de vraag is dan wat zijn onderbouwing is van het een en ander?
Wat weet hij bv. van de (geestelijke) worstelingen van velen die betrokken zijn geweest bij de Vrijmaking van 2003? Wat weet hij van de manier waarop de gesprekken zijn gevoerd in diverse gemeenten en met diverse kerkenraden? Wat weet hij van degenen die zich met vreze en beven hebben vrijgemaakt omdat zij de Here gehoorzaam wilden zijn? Het lijkt mij dat Bolt daar weinig of niets van weet. Mij heeft hij daar in ieder geval niet naar gevraagd. Hij suggereert slechts. We zullen deze suggesties verder maar laten voor rekening van Bolt.

We kunnen wel vaststellen dat het punt in geding niet is dat in de Vrijmaking van 1944 en die van 2003 zondige mensen zijn bezig geweest. Dat wordt ook van DGK-zijde erkent. Nee, het punt in geding is de vraag naar de rechtmatigheid van de Vrijmaking van 2003. Was deze Vrijmaking Schriftuurlijk en confessioneel bepaald of niet? Want alleen dan kan er gesproken worden van ‘een werk van de Here’. Daarop zegt Bolt luid en duidelijk ‘Nee’. Deze Vrijmaking is te vroeg georganiseerd en de strijd die de Here gebood is te vroeg gestaakt door hen die met deze Vrijmaking mee zijn gegaan.
Bolt stelt hiermee dus zelf het bestaansrecht van DGK ter discussie. Daar hebben wij hem niet om gevraagd. Dat doet hij zelf.
In dit verband is het opmerkelijk dat Bolt schrijft: “Hebben we gewacht op de Hére of zélf het tijd geacht om te handelen?”

Wat hier als een vraag door Bolt wordt geponeerd is nl. gezien zijn eerdere opmerkingen over de Vrijmaking van 2003 voor hem zelf in ieder geval geen vraag. Want als, volgens hem, de Here gebiedt om te strijden en je maakt je toch vrij van synodebesluiten die ingaan tegen Gods Woord dan heb je niet gewacht op de Here.
De vraag die dan gesteld kan worden is wat dan dat ‘wachten op de Here’ betekent. Blijkbaar betekent dit voor Bolt dat je, weliswaar onder protest, blijft zitten waar je zit ook als er door generale synodes besluiten genomen zijn en gehandhaafd worden die je in strijd acht met Gods Woord. Je blijft zitten waar je zit totdat…….?
Door Bolt wordt zo de daad van Vrijmaking, en dat geldt niet alleen voor 2003 uiteraard maar ook voor hem persoonlijk anno Domini 2010, losgekoppeld van de concrete gehoorzaamheid aan de Here. Een bekend verschijnsel in de kerkgeschiedenis.
Ik wil dit toelichten m.b.t. de Vrijmaking van 1944 en het handelen van bezwaarden die toen achterbleven.

5. Revisionisten


Na de Vrijmaking van 1944 bleven er veel bezwaarden achter in de synodale kerken. Zij werden door hen die zich vrijgemaakt hadden ook wel revisionisten genoemd. Deze revisionisten waren van oordeel dat men niet zomaar de eenheid mocht verbreken maar dat men in revisie moest (blijven) gaan tegen verkeerde synode-besluiten. Zij waren ook van oordeel dat de genomen besluiten tegen Gods Woord ingingen maar zij zagen nog een weg om te gaan. Eerst moesten de kerken nog meer gewaarschuwd worden.
Deze revisionisten, hoewel er enig begrip was voor hun standpunt want misschien hadden zij persoonlijk inderdaad nog niet genoeg gedaan, werden van vrijgemaakte zijde wel bestreden. Bestreden omdat twee synodes duidelijke uitspraken hadden gedaan.

Deze revisionisten werden daarom gewezen op artikel 31 van de kerkorde. Daar staat immers dat men besluiten van kerkelijke vergaderingen die bij meerderheid van stemmen zijn genomen als bindend zal aanvaarden tenzij ze in strijd zijn met het Woord van God of de kerkorde. Dit tenzij is een recht en tevens een plicht. De plicht nl. om nooit, ook niet gedurende een bepaalde tijd, besluiten als bindend te aanvaarden die tegen het uitgedrukte Woord van God of de kerkorde ingaan.
Volgens gereformeerd kerkrecht treedt er als een generale synode bv. een besluit neemt dat ingaat tegen het Woord van God, een interim-situatie in waarbij gedurende dat interim broeders van hetzelfde huis tegenover elkaar staan.
Gedurende de tijd tussen twee synoden in zijn er dan broeders die een besluit als bindend aanvaarden en broeders die datzelfde besluit niet als bindend aanvaarden, ook niet gedogen, en er ook geen ogenblik uitvoering aan mogen geven.
Dat mag en dat moet ook omdat de gemeenschap van de kerk niet zomaar verbroken mag worden. De Schriftuurlijke eis tot broederliefde mag niet vanwege één verkeerd besluit direct genegeerd worden.
Daarom zullen de broeders die van overtuiging zijn dat een besluit ingaat tegen het Woord van God gedurende die interim-situatie ook al het mogelijke (moeten) doen om zo’n besluit gewijzigd te krijgen. En als dat gedaan is en gebleken is dat de kerken een zodanig besluit niet wijzigen dan zullen zij zich moeten vrijmaken van zo’n besluit en van die kerken die zo’n besluit voor hun rekening nemen. Omdat uit de weigering om zo’n besluit te wijzigen duidelijk wordt dat de kerken hun gereformeerde karakter kwijt zijn. De kenmerken van de ware kerk worden immers in artikel 29 van de NGB zo samengevat: “Kortom, dat men zich richt naar het zuivere Woord van God, alles wat daarmee in strijd is verwerpt en Jezus Christus erkent als het enige Hoofd.”

Kern van de zaak is dus dat besluiten die tegen het Woord van God ingaan nooit, ook geen ogenblik, als bindend aanvaard mogen worden maar juist verworpen moeten worden.
(Graag verwijs ik voor deze gereformeerde gedachtegang naar de twee bijlagen die aan het slot van dit artikel zijn opgenomen. Eén van prof. K. Schilder en één van prof. S. Greijdanus. Deze zijn ook gepubliceerd in De Bazuin van 24 november 2010 onder de rubriek ‘Kerkelijk leven’).

Tegen de revisionisten werd daarom ingebracht dat zij hun plicht verzaakten m.b.t. artikel 31 van de kerkorde. De concrete gehoorzaamheid aan het gebod van de Here, vastgelegd in artikel 29 van de NGB, werd ingeruild voor de menselijke vondst om met de daad besluiten die ingingen tegen het Woord van God gedurende kortere of langere tijd, de tijd namelijk nadat ook een tweede synode de bezwaren aan de kant schoof, te gedogen.

En dat is nu precies wat Bolt en DGK tot op heden gescheiden houdt. Bolt gedoogt, in strijd met artikel 31 van de kerkorde, al vele jaren dat binnen de Gereformeerde kerken Vrijgemaakt besluiten die tegen het Woord van God ingaan gehandhaafd blijven.
En daarmee komt hij in strijd met de concrete gehoorzaamheid die de Here ook van hem vraagt. Want ook voor hem geldt wat aan het slot van bovengenoemd artikel van prof. Greijdanus staat: “Een ieder draagt zijne eigene verantwoordelijkheid, en kan die niet afwentelen op anderen. En ieder moet zelf beoordelen en beslissen, nu, bij wat niet is naar Gods Woord, om dat te verwerpen en daarmee te breken, zonder met het verkeerde voort te gaan in gemeenschap met anderen. Geen synode, geen kerkverband kan hier tot uw verontschuldiging strekken. Heden zoo gij Zijne stem hoort, verhardt uw hart niet, Psalm 95: 7-8.”

‘Wachten op de Here’ klinkt dan wel alleszins vroom maar is het in wezen niet. Want de Here verwacht van ons, eist van ons, gehoorzaamheid aan Zijn geopenbaarde wil. Heel concreet. Naar Zijn maatstaven. Heden zoo gij Zijne stem hoort!

Daarom is vóór de Vrijmaking van 2003 breedvoerig en kerkbreed vanuit Schrift en belijdenis beargumenteerd en aangewezen, o.a. in de brochure ‘Laten wij ons bekeren, een Oproep tot reformatie’, welke besluiten ingingen tegen het Woord van God. En aangewezen werd de brede deformatie van de kerk en het diepe verval. Ook in de besluiten m.b.t. de vraag van Dalfsen is dit nogmaals uiteengezet. Concreet werd gewezen op ‘het twistgeding’ dat er was tussen de HERE en Zijn volk op het gebied van Woordverlating.
En pas toen de ‘Oproep tot bekering’ kerkbreed werd afgewezen maakten broeders en zusters zich naar artikel 28 van de NGB en artikel 31 van de kerkorde vrij van de synodebesluiten die ingingen tegen het Woord van God. Omdat ze wisten dat van hen werd gevraagd concrete gehoorzaamheid aan het Woord van God. Geen heftige zelotische ijver, hoewel ik uiteraard niet voor iedereen persoonlijk kan spreken, dreef hen, maar de Schriftuurlijke ijver om de Here gehoorzaam te zijn en te blijven. Het is ook alleen in die weg dat ootmoedig beleden kan worden dat onder Gods genade het Schriftuurlijk en confessioneel bestaansrecht van De Gereformeerde Kerken vaststaat.

Ik begrijp in dit verband niet dat Bolt het refereren van de DGK-synode aan de generale synode van Hoogeveen 1969 opmerkelijk en veelzeggend en ook onterecht vindt. Want het was juist die synode die nader in is gegaan op het bestaansrecht van de Gereformeerde Kerken. Bolt doet deze verwijzing naar Hoogeveen wel snel af als niet ‘to the point’ en contraproductief vanwege de heel andere situatie, maar dat is nog maar de vraag. Want het gaat in wezen om dezelfde zaak nl. het bestaansrecht van de Gereformeerde Kerken in de jaren zestig van de vorige eeuw en het bestaansrecht van DGK anno Domini 2010.
Het lijkt me daarom goed om eens nader te bezien waaraan de DGK-synode nu precies refereerde.

6. Generale synode van Hoogeveen 1969


De DGK-synode refereerde aan de generale synode van Hoogeveen en wel in het bijzonder art. 249 IIC, oordeel a.3. We lezen daar:

“dat de O.B. door het confessioneel spreken over de vrijmaking der Kerk in 1944 e.v.j. (als boven vermeld) te veroordelen als een beschouwing, die religieus gevaarlijk is en voert tot ontbinding van onze kerken, het schriftuurlijk en confessioneel bestaansrecht naar art. 28 N.G.B. der gereformeerde kerken aantast en haar vrijmaking als het werk van de Here Christus naar Zondag 21 H.C. verloochent.”


Tussen haakjes staat in dit citaat: (als boven vermeld). Dit verwijst naar het confessioneel spreken over de vrijmaking der kerk in 1944 zoals dit in de Open Brief was opgenomen (en veroordeeld) en onder ‘constaterende a’ is opgenomen in de Acta van Hoogeveen. In de Open Brief stond namelijk m.b.t. tot het zgn. ‘Vrijmakingsgeloof’:

,,een geloof dat in en na de vrijmaking diep wortel heeft geschoten in het hart van vele vrijgemaakten: n.l. dat onze Heere Jezus Christus door de Vrijmaking van 1944 en de volgende jaren een nieuw werk van kerkreformatie heeft ten uitvoer gelegd. Midden in onzuivere ontwikkelingen van het gereformeerde leven heeft Hij door de Vrijmaking genadig ingegrepen en Zijn volk opnieuw in vrijheid gesteld" (par. 4).

,,De vrijmaking vond plaats overeenkomstig art. 28 N.G.B. Het zou geweest zijn een zich voegen bij de ene ware kerk, die onze geloofsbelijdenis conform de Schriften kent. Deze ware kerk wordt in deze landen vergaderd op de aloude grondslag van de gereformeerde kerken n.l. Gods Woord en de drie formulieren van enigheid, terwijl haar kerkelijk samenleven alhier wordt geregeld door de Dordtse kerkenordening.

De vrijmaking, die tegen confessionele insluipsels en kerkrechtelijke misgrepen en verschuivingen het historisch gereformeerd karakter van de kerk alhier handhaafde, bewaarde ons zo bij Gods ene kerk op aarde. Zo werd het tot een confessionele aangelegenheid herleid, dat de bedding van Christus' kerkvergaderende activiteiten via de vrijgemaakte kerken loopt"(par. 5).


De generale synode van Hoogeveen overwoog dat dit schrijven in de Open Brief over het zogenaamde ‘Vrijmakingsgeloof’ veelszins correct was. Dit staat te lezen in ‘Overwegende 2, daar staat:

dat wat de O.B. als ,,vrijmakingsgeloof" benoemt en omschrijft sub const. a veelszins weergeeft, wat de meeste vergaderingen onzer kerken hebben uitgesproken en de g.s. van Groningen 1946 in haar ,,Getuigenis" en die van Assen 1961 in haar ,,Open Brief" breder hebben aangewezen uit de Schriften en de Belijdenis aangaande de vrijmaking der Kerken in 1944 e.v.j. met name dat deze vrijmaking is geschied naar art. 28 N.G.B., conform de H. Schrift.


Keren we nu terug naar het eerder genoemde oordeel a.3. dan zien we dat de generale synode van Hoogeveen van oordeel is dat de Open Brief door het confessioneel spreken over de vrijmaking der Kerk in 1944 te veroordelen als een beschouwing die religieus gevaarlijk is en voert tot ontbinding van onze kerken, het schriftuurlijk en confessioneel bestaansrecht naar art. 28 N.G.B. der gereformeerde kerken aantast en haar vrijmaking als het werk van de Here Christus naar Zondag 21 H.C. verloochent.

En daarmee zitten we in het hart van de kwestie die Bolt heeft aangesneden.
Want DGK zeggen: Het is onze geloofsovertuiging en ons geloofsvooroordeel dat de Vrijmaking van 2003 ondanks het handelen van zondige mensenkinderen toch het werk van de Here is geweest, want onze Vrijmaking was Schriftuurlijk en confessioneel bepaald. Geschied naar art. 28 N.G.B. en artikel 31 K.O. en conform de Heilige Schrift. Daarvan heeft DGK uitgebreid verantwoording afgelegd in de besluiten aangaande de vraag van de kerkenraad van Dalfsen.

Terwijl Bolt daartegenover als zijn oordeel (wat misschien ook wel een geloofsvooroordeel is) stelt: De Vrijmaking van 2003 is te vroeg georganiseerd en de strijd die de Here gebood is te vroeg gestaakt.

Daarmee stelt Bolt dus, net als de Open Brief, het bestaansrecht van De Gereformeerde Kerken ter discussie. Want waar de Here gebiedt tot de strijd mag niemand in eigenwilligheid weglopen. Dan scheur je de kerk, het lichaam van Christus. Schendt je de tempel van God, en wie de tempel van God schendt, God zal hem schenden, 1 Kor. 3: 17.

Ten diepste is dus de vraag: Was de Vrijmaking van 2003 een genadig werk van de Here waarvoor we in heel ons leven Hem dankbaar moeten zijn òf was het onverantwoorde kerkscheuring.
Ik weet dat Bolt ervan houdt om de zaken scherp te stellen dus hij zal het mij niet kwalijk nemen dat ik dat op mijn beurt ook doe.
Maar als dit ten diepste juist is dan is toch ook het refereren van de DGK-synode aan de generale synode van Hoogeveen terecht? Want ook toen werd door het gestelde in de Open Brief het bestaansrecht van de Gereformeerde Kerken betwist.

Daarbij moet mij nog het volgende van het hart; de Open Brief schrijvers waren in hun spreken heel wat milder over de vrijmaking van 1944 dan Bolt over de Vrijmaking van 2003.
In de Open Brief schreven ze nl. o.a.: “U zult verstaan, dat wij evenmin dit vrijmakingsgeloof delen. Niet, dat wij geen goed vertrouwen op onze Heer Jezus Christus hebben met betrekking tot de daad der vrijmaking die wij in 1944 stelden in gehoorzaamheid aan Zijn geboden. Wij erkennen ook, dat deze gehoorzaamheid door de Heilige Geest is gewerkt, Die ons de ongerechtigheid van het kerkelijk handelen van toen deed zien en kracht gaf om ermee te breken.”

Waar Bolt schrijft over de vrijmaking van 2003 als een staken van de strijd die de Here gebood, schrijft de Open Brief over de Vrijmaking van 1944 in ieder geval nog dat dit een gehoorzaamheid was die door de Heilige Geest werd gewerkt.
Laten we vervolgens zien hoe De Vries het betwisten van het bestaansrecht van de Gereformeerde Kerken beoordeelde.

7. De Vries over het bestaansrecht van de Gereformeerde Kerken


De Vries gaat op bladzijde 28 in op het verzet van ds. Van der Kwast tegen de gedachte dat de Vrijmaking van 1944 reformatie van de kerk zou zijn. Ik citeer:

“Nu verzet ds. Van der Kwast zich tegen de gedachte dat Vrijmaking reformatie van de kerk zou zijn. We citeren: “Er was in de loop der jaren een beschouwing over de Vrijmaking ontwikkeld, waarin werd gesteld dat de kerk in de jaren 1944/’45 uit het diensthuis van synodale heerschappij-voering was geleid door Christus, die een nieuw werk van kerkreformatie begon. De Vrijmaking was dan ook geen kerkscheuring, nee, het was een zich naar art. 28 van de NGB voegen en bewaard blijven bij de éne ware kerk”
We willen vragen of ds. Van der Kwast dan van mening is dat de Vrijmaking wél een kerkscheuring was. We denken aan de brochure die dr. J. Ridderbos in 1944 schreef onder de titel ‘Kerkscheuring’. Daarin werden de Vrijgemaakten van kerkscheuring beticht. Dat werd verontwaardigd door hen tegengesproken. Daarmee zouden ze zichzelf toch fundamenteel veroordeeld hebben? Wanneer hun daad van Vrijmaking niet door Schrift en belijdenis gelegitimeerd kan worden, zouden ze kerkelijk geen been hebben om op te staan.
Kerkscheuring? Calvijn heeft eens geschreven ten aanzien van de beschuldiging van rooms-katholieke zijde dat hij de kerk gescheurd zou hebben: “Het allergrootste misdrijf echter, waarvan men ons beschuldigt is, dat wij het aangedurfd hebben, de bruid van Christus te verscheuren. Als dat waar was, zoudt gij en de ganse wereld ons terecht voor verloren houden”.


We zien in dit citaat dat De Vries de Vrijmaking van 1944 gelegitimeerd achtte op grond van Schrift en belijdenis. Als deze Vrijmaking daardoor niet gelegitimeerd was dan zouden de vrijgemaakten kerkelijk zelfs geen been hebben om op te staan. Geen bestaansrecht hebben.
Dan zou met recht gesteld kunnen worden dat hun daad van Vrijmaking metterdaad ‘kerkscheuring’ is geweest.

En dat is nu net wat Bolt in feite zegt over de Vrijmaking van 2003. Deze was volgens hem te vroeg en de strijd werd gestaakt waar de Here gebood om verder te strijden.
Met andere woorden; de Vrijmaking van 2003 wordt niet gelegitimeerd door Schrift en belijdenis en is dus kerkscheuring geweest. Nu hebben wij Bolt dit laatste nog nergens zien schrijven of beweren. Maar het is wel de enige conclusie die getrokken kan worden uit zijn eigen woorden.
En dan wordt het inderdaad de vraag ‘hoe nu samen verder’. Daar geeft Bolt antwoord op in zijn tweede artikel. Een mijn inziens onthutsend antwoord.

8. De weg die Bolt wijst om samen op te trekken


Bolt schrijft met betrekking tot het samen optrekken het volgende:
c]“Soms wordt van DGK-zijde aangevoerd dat het zo toch wel moeilijk wordt het 10-jarig bestaan in 2013 te vieren. Dat is ook zo. Tenminste, als het kerkelijk handelen op dit jaartal centraal moet staan. Dan zullen een aantal broeders en zusters dat zó niet mee kunnen vieren.
Maar als de vurig begeerde eenheid er zou komen met al die gereformeerden die bij elkaar horen dan gaat het feest toch om díe eenheid die Christus bewerkte? Ja, via heel verschillende wegen, en of die allemaal geheel verantwoord waren daar zijn we nog niet over uitgesproken,”
[/c]

Bolt stelt hier eigenlijk dat de ontstaansgeschiedenis van al die gereformeerden die bij elkaar horen er uiteindelijk niet toe doet. Het gaat volgens hem om díe eenheid die Christus bewerkte. Via heel verschillende wegen en of die allemaal geheel verantwoord waren daar zijn we volgens Bolt nog niet over uitgesproken.
Nu is Bolt, zoals we gezien hebben, wel tamelijk uitgesproken over de Vrijmaking van 2003.
Deze valt voor hem onder de categorie ‘niet verantwoord’.
Maar dat is blijkbaar helemaal geen probleem voor hem want het gaat toch maar om die vurig begeerde eenheid.
Maar mij gaat die opmerking van Calvijn, onder het vorige punt, niet uit het hoofd. En wel deze opmerking: “Het allergrootste misdrijf echter, waarvan men ons beschuldigt is, dat wij het aangedurfd hebben, de bruid van Christus te verscheuren. Als dat waar was, zoudt gij en de ganse wereld ons terecht voor verloren houden”.
Calvijn zegt dus: als je hebt gedaan aan kerkscheuring, de bruid van Christus verscheuren, dan ben je verloren.
Huiveringwekkend maar waar, want het is geheel en al naar de Schrift, zie het eerder aangehaalde 1 Kor. 3 : 17, “Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig.”

Nu ken ik maar één manier om te ontkomen aan het geschonden te worden door God vanwege het schenden van Zijn tempel en dat is radicale bekering. Erkenning van schuld en een schuilen bij het bloed van Jezus Christus. Zoals in 1 Johannes 1: 9 staat: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheden”, vergelijk ook Spreuken 28: 13: “Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming.”

Kostbare woorden, de kern van het Evangelie, de Blijde Boodschap. We hebben een God vol van genade voor zondaren die hun zonden, ook hun kerkzonden, belijden. Maar dan moeten ze wel beleden en niet bedekt worden. Zeker in onze situatie want het zijn dan niet de zonden ‘der vaderen’ maar die van onszelf, DGK-leden.

Daarom is uiteindelijk de vraag die anno Domini 2010 aan Bolt gesteld moet worden deze: Is de Vrijmaking van 2003, waarvan DGK-leden als hun geloofsvooroordeel belijden dat dit ondanks het werk van mensen toch een genadig werk van de Here is geweest, in het licht van Schrift, belijdenis en kerkorde verantwoord geweest; JA òf NEE?

Indien JA; laat ons dan zo spoedig mogelijk samen optrekken.
Indien NEE; dan mag u niet eens samen met ons optrekken. Opdat u geen deel hebt aan onze kerkzonden.

Zet ik hiermee de zaak op onverantwoorde wijze op scherp? Misschien wel voor hen die liever de kerkzaken maar wat in het vage laten. Ik ben er echter van overtuigd dat de DGK-synode een uitnemender weg heeft gewezen aan de kerkenraad van Dalfsen. Dit deed ze door te stellen:

“Tegelijkertijd zien wij in uw Vrijmaking het dynamische kerkvergaderend werk van de Here doorgang vinden. En wij zijn met u de Here daarvoor diep dankbaar. Het is deze dankbaarheid die voor u en voor ons nieuwe verplichtingen met zich meebrengt. En wel allereerst de verplichting om de eenheid in de waarheid met elkaar ook vorm te geven door samen op te gaan trekken in de waarachtige dienst aan de Here. Voor deze waarachtige eenheid heeft Jezus Christus hartstochtelijk zijn Vader gebeden, Johannes 17:11b, 20, 21.
Wij zijn dan ook stellig van mening dat deze eenheid in de waarheid mogelijk is. Want als we er echt van overtuigd zijn, van weerszijden, dat de Here een goed werk bij u en bij ons is begonnen, dan zullen we elkaar ook weten te vinden in de dankbare vreugde voor Zijn werk bij u en bij ons.
Dan pinnen we elkaar niet vast op de datum waarop de een en de ander zich heeft vrijgemaakt, of beter, werd vrijgemaakt, maar dan vinden we elkaar in de diepe verwondering dat de Here ons samen heeft bewaard bij Zijn Woord en Kerk. En gaan we samen verder, als broeders en zusters in de Here, wetende dat daar, waar broeders ook tezamen wonen, de Here Zijn zegen gebiedt, leven tot in eeuwigheid, Psalm 133.”


We zien hier immers dat niets anders gevraagd wordt dan van weerszijden ermee in te stemmen dat de Here een goed werk in Dalfsen en bij DGK is begonnen.
En inderdaad, dan pin je elkaar niet vast op een bepaalde datum waarop de één en de ander zich vrijmaakte. Want dan is er de diepe dankbaarheid bij de eerst-vrijgemaakten voor het werk van de Here bij hen die zich later vrijmaakten. Maar dan zullen zij die zich later vrijmaakten en de eenheid begeren met die eerst-vrijgemaakten toch niet zeggen; uw eerdere vrijmaking was niet het genadige werk van de Here maar een staken van de strijd die de Here gebood?
Want als ze dat zouden zeggen zouden ze niet de eenheid moeten begeren maar op moeten roepen tot bekering van zondige daden in het verleden.

Het is mijn stellige overtuiging dat eenheid in het kerkelijke op de manier die de DGK-synode heeft laten zien verantwoord is voor de Here. Laten we daarom wars zijn van grote woorden over het tijdstip van Vrijmaking. Hebben de jaren tussen 2003 en 2010 ook voor broeder Bolt niet overduidelijk gemaakt dat de ingeslagen koers van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt niet te stuiten is? De vraag stellen is mijns inziens haar beantwoorden!



Bijlage 1



Prof. dr. K. Schilder: Beginsel, recht en betekenis van de Afscheiding, in: De Kerk II, Oosterbaan & Le Cointre 1962; daaruit pag. 106-108.

“In die dagen zijn het dus de 'afgescheidenen' geweest, die, toen de bestuurders der kerk opzettelijk in gebreke bleven, te doen wat 'der kerk was', hun eigen ambt - het ambt der gelovigen - hebben bediend, naar den eis der kerkelijke belijdenis. Op dit punt krijgt dan ook het boven reeds gemelde pleit van Micha, den profeet, een nieuwe aanwendingsmogelijkheid in betrekking tot de Afscheiding? Eén van de fijne puntjes toch in Micha's profetische rede (SdM: bedoeld is de rede in Micha 6) tegen de ontrouwe bondsgemeenschap is dit: het volk klaagt wel over zijn God, doch maakt daar zijnerzijds geen rechtsgeding van, - hoewel dit toch eigenlijk een directe eis is van het verbond, dat bij voorbaat alles plaatste onder het striktste rechtsverband. Het volk - aldus Micha - klaagt wel, dat Jahwe het vermoeit, en zijn leven schade toebrengt, maar het brengt deze klacht niet binnen den hel-verlichten onderzoekingskring van de vierschaar van het verbond. En nu haalt de profeet dat verzwegen punt overeenkomstig den aard van het verbond officieel als procespunt naar voren toe. '0 mijn volk, waarmee heb Ik u vermoeid? wat voor kwaad heb Ik u gedaan? Betuig tegen Mij!' En in dien laatsten roep: betuig tegen Mij, rèdt de HEERE door zijn profeet het verbond: het rechtskarakter van het verbond wordt weer in het volle licht gesteld. Het is een directe zonde tegen het verbond, als men - gelijk Micha's tijdgenoten zulks deden - zijn gravamina (bezwaarschriften, AvE) tegen de andere partij in het verbond maar laat voor hetgeen zij zijn. Verbond is geen oorkussen om op te rusten. Verbond betekent geen afstomping van de prikkels van het recht. Integendeel, - het verbond stelt den allersterksten rechts-norm en hanteert daarom den scherpsten rechtsprikkel, dien men ooit hebben kan of voelen kan. Verbond is de uiterste rechtshandel, juist wijl het zijn rechtsnormen ontleent, niet aan de schepping, doch aan de herschepping.

Gelijk nu Micha het volk dwingt, zijn verzwegen verbonds-rechts-conflicten naar verbondseis 'publiek' aan de orde te stellen in Gods presentie, d.w.z. in kerk-verband, zo is dit ook gedaan in 1834 van de zijde dergenen, die opkwamen voor terugkeer naar Dordrecht, en voor het uitsnijden van den kanker der tegenstrijdigheid en der dubbelzinnigheid in het lichaam der kerk. Al luisterde de synode niet naar De Cock's apologie, - het indienen en het handhaven ervan was niettemin zèlf een eenvoudige acte van gehoorzaamheid. Laat ons de moeilijkheden der synode en der overheid zo onbevangen mogelijk onder de ogen zien, en dus erkennen, dat de invoering der reglementen en der nieuwe proponentsformule zonder gelijktijdige terzijdestelling van de oude belijdenisschriften een z.g. collisie van plichten had geschapen, gelijk ook van meningen, en dat dit hun 'moeite maakte', - moet men dan niet erkennen, dat deze z.g. 'collisie van plichten' hen des te meer begerig had moeten maken, om De Cock's apologie geheel en al recht te doen, haar óf te weerleggen, óf te aanvaarden, maar in geen geval haar dood te zwijgen op dit kardinale punt van de collisio officiorum der kerkbestuurders zelf? Een 'collisie van plichten' moet ieder pijn doen, maar allermeest de kèrk; zij immers belijdt, dat God één is in wat Hij wil en beveelt, en dat dus zijnerzijds nooit een wèrkelijke plicht kan collideren met een anderen wèrkelijken plicht: Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is. Komt er dus inderdaad een collisie van wat mensen plichten noemen, dan moet er een menseninzetting zijn, die Gods gebod krachteloos gemaakt heeft. Wie dan, daarop gewezen zijnde, niet eens luistert, ja, met bizondere zorg het puntaan de aandacht onttrekt, die valt daardoor uit den kerkstijl, negeert het kerkklimaat, laat na te doen wat der kerk is.

En wie het dan wèl doet, die verricht in de kerk eenvoudig kerkwerk. Brengt hij deze zaak ter synode, en luistert deze niet, dan kan hij niet verder, in het oude kerkverband.

Maar hij late door menselijke vonden zich niet verhinderen, Gods gebod te gehoorzamen.
(vet, SdM)

Om deze reden is het dan ook onjuist, te beweren, gelijk door De Heraut van 13 October 1871 is gedaan, (vgl. C. Mulder, Proeve van inleiding op de geschiedenis der Afscheiding, Kampen, Zalsman, 1874), dat de Afscheiding te vroeg voor de traagheid van onzen volksgeest is gekomen. Wij stellen tegenover deze de gehoorzaamheid naar haar resultaat normerende uitspraak van den toen nog hervormden dr. A. Kuyper de andere, dat veel te laat de traagheid van onzen volksgeest weer is opgeschrikt door de verkondiging der verbondsgedachte, volgens welke Jahwe juist ter wille van en óók uit de oorzaak van zijn verbond een proces voert met zijn volk.
Dat had dadelijk moeten gebeuren na 1816 (vet, SdM).

Dat het níet dádelijk gebeurd is, daarover zullen zij schuld hebben te belijden, die eerder hadden kunnen spreken, doch het niet deden, of die begonnen zijn te spreken, maar het niet volhielden. Dáárover hebben schuld te belijden de Molenaar's, en de Van Hogendorp's, en Bilderdijk, en Da Costa, en de classis Amsterdam. Dáárover hebben schuld te belijden, óók de 'vaders' van de Afscheiding, in zoverre misschien zij nog eerder hadden moeten spreken, dan zij gedaan hebben, gesteld, het ware hun eerder mogelijk geweest. Wat wij overigens betwijfelen.

Maar over het aan de orde stellen zèlf van den `twist des Heeren' mogen wij geen schuld belijden, hoe volhardend velen dan ook door het stellen van den eis van 'gezamenlijk schuld belijden' de kwestie in geding pogen te ontzeilen. Want het proclameren van den 'twist des HEEREN' is de roeping van de kerk, en volgens haar belijdenis zelf concreet mandaat van het ambt der gelovigen. Dezen zijn in Christus vrijgemaakt tot het institueren der kerk naar zijn bevel.”



Bijlage 2



Prof. dr. S. Greijdanus in: Schriftbeginselen van Kerkrecht inzake meerdere vergaderingen. Uitgeverij J. Boersma – Enschede (z.j.), [1945], pag. 42, 43; ook te raadplegen op www.kerkrecht.nl.:

“De goede herder wordt door zijne schapen gekend. Zij kennen zijne stem, en hij roept ze bij name, en leidt ze uit. En wanneer hij zijne schapen uitgedreven heeft, zoo gaat hij voor hen henen, en de schapen volgen hem, overmits zij zijne stem kennen. Maar eenen vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden, overmits zij de stem des vreemden niet kennen, Joh. 10 : 3-5.

Dat geldt ook wanneer eene synode als herder optreedt. Het komt dan aan op de vraag, of de stem van den goeden herder uit die synode gehoord wordt, d.w.z. de stem van Gods Woord, de overeenstemming in woord en daad met Gods verordening of openbaring in de Heilige Schrift. Ontbreekt die, is daar strijd met wat de Heere omtrent Zijne kerk en haar geloof en leven in die Heilige Schrift heeft bekend gemaakt, dan vlieden de schapen en moeten zij vluchten, want dan spreekt uit zoodanige synode niet de stem van den goeden herder, maar van den verstoorder der kudde, welk herdersgewaad hij zich ook heeft omgehangen, en hoe vleiend en zacht hij zoekt te lispelen, of hoe geweldig hij buldere.

Die schapen moeten dus ook maar niet voorloopig zich aan zulk een niet goeden herder toevertrouwen, in de hoop, later, straks, van zijne verderfelijke hoede zich te zullen losmaken en bevrijd te worden. Dat is te gevaarlijk. Dan is mogelijk zulk eene verlossing reeds afgesneden en het verderf te ver doorgewerkt.
De apostel Paulus schreef aan de Galaten ook niet, dat zij voorloopig zich maar aan de dwaalleeraars en hunne prediking moesten blijven toevertrouwen, totdat misschien hijzelf later weer bij hen zou komen om alles weer in het reine te brengen. Doch zonder eenige verzachting, zonder eenig compromis of uitstel, zeide hij zoo scherp mogelijk: Doch al ware het dat wij of een engel uit den hemel u een Evangelie verkondigden buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt, Gal. 1 : 8.

Wanneer? Straks? Over een poosje? Na dit en dat? Mag en moet het voorloopig maar doorgaan? Neen, nu, terstond. Gelijk wij u tevoren gezegd hebben, zoo zeg ik ook nu wederom: indien u iemand een Evangelie verkondigt buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt, vs. 9.
De apostel weet van geen voorloopig maar dulden en meegaan met wat tegen Gods Woord ingaat, totdat anderen ook met u zullen inzien, en u zullen toegeven, dat eene of andere prediking, een of ander synodebesluit, ingaat tegen het Evangelie Gods of de Heilige Schrift.

Een ieder draagt zijne eigene verantwoordelijkheid, en kan die niet afwentelen op anderen. En ieder moet zelf beoordeelen en beslissen, nu, bij wat niet is naar Gods Woord, om dat te verwerpen en daarmee te breken, zonder met het verkeerde voort te gaan in gemeenschap met anderen.
Geen synode, geen kerkverband kan hier tot uwe verontschuldiging strekken. Niet menschen zijn de heeren der kerk. Christus is haar volstrekte Eigenaar en Gebieder. Heden zoo gij Zijne stem hoort, verhardt uw hart niet, Ps. 95 : 7-8.”