Elia op de vlucht - Elia 19


1 Kon. 19: 1-5a
1  Toen Achab aan Izebel verhaalde alles wat Elia gedaan had, en hoe hij al de profeten met het zwaard gedood had,
2  zond Izebel een bode tot Elia om te zeggen: Zo mogen de goden doen, ja nog erger, indien ik morgen om deze tijd uw ziel niet gelijk zal maken aan de ziel van een hunner.
3  Toen hij dat had vernomen, maakte hij zich gereed en ging weg om zijn leven te redden; en gekomen tot Berseba, dat tot Juda behoort, liet hij zijn knecht daar achter.
4  Zelf echter trok hij een dagreis ver de woestijn in, ging zitten onder een bremstruik en begeerde te mogen sterven, en zeide: Het is genoeg! Neem nu HERE, mijn leven, want ik ben niet beter dan mijn vaderen.
5  Daarop legde hij zich neer en sliep in onder een bremstruik.


Gefrustreerd door vijandigheid


Elia’s gebeden staan in de Schrift model voor gebeden waarop ondenkbaar grote krachten losgemaakt worden. Krachten uit de hemel. Zo lezen we in Jak. 5: 16-18 dat het gebed van een rechtvaardige veel vermag, omdat er kracht aan wordt verleend, met een verwijzing naar twee gebeden van Elia, die als zwak mens naar Gods wil gebeden had. Aan deze twee voorbeelden kunnen meer gebeden van Elia worden toegevoegd, waaraan de HERE kracht heeft verleend. Zoals het herhaalde gebed dat de gestorven jongen van de weduwe te Sarfath weer zou mogen leven, waarop het nog nooit eerder vertoonde wonder van een opstanding uit de dood volgde. En het gebed om vuur uit de hemel, dat het altaar en de grond op de berg Karmel verteerde. En de gebeden om vuur uit de hemel waarmee de soldaten van koning Ahazia met hun hoofdman, die Elia wilden halen, werden verteerd. Maar het gebed van 1 Kon. 19:4 past niet in deze reeks. In dit gebed horen we Elia van een andere kant. We horen een gebroken Elia, een moegestreden profeet, een gefrustreerde dienstknecht.

Hoe is dit zo gekomen? We lezen in de eerste drie verzen van de reacties van Achab en Izebel op wat gebeurd is op de Karmel. Dat betreft dan dat grote wonder van Godsopenbaring met vuur uit de hemel, en van de afgesmeekte regen, waar zo naar gesmacht was. Maar ook het gebeuren rond het afslachten van de Baälpriesters. Achab had dit alles na zijn terugkomst in het koninklijk paleis aan zijn vrouw Izebel verteld. Hoe hij dat deed staat niet vermeld. We lezen niet dat er bij Achab het juiste ontzag was ontstaan voor Elia en vooral voor God. We lezen ook niet dat Achab blij was met de ontwikkelingen. Achab wordt hier alleen neergezet als boodschapper aan zijn vrouw. Zijn eigen reactie is daar kennelijk niet belangrijk bij.

Maar de reactie van Izebel wordt wel beschreven en laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Het feit dat Elia al de profeten van de Baäl had laten doden, maakte haar furieus. Met een soort eed gaf zij uiting aan haar wens om Elia uit de weg te ruimen (vers 2). Die boodschap liet ze zo overbrengen aan Elia. Wel valt daarbij op dat Izebel niet direct de daad bij het woord voegde. Zij liet het eerst bij een ernstige dreigement. Dat lijkt een teken van onmacht. Kennelijk was zij niet instaat om op dat moment Elia te arresteren. Mogelijk dat Elia na Karmel kon rekenen op de gunst van het volk. Hoe het ook zij, in ieder geval weerhield de HERE Izebel ervan om Elia kwaad te doen.

Bange vlucht


Toch was haar boodschap voor Elia aanleiding om te vluchten. Er staat:
toen hij dat had vernomen, maakte hij zich gereed en ging weg om zijn leven te redden.

Elia was bang geworden. Bang voor Izebel. En eigenlijk is dàt hier het meest opmerkelijke. Niet de reactie van Izebel. Want die was te voorspellen. Het doden van de profeten van Baäl vormde een regelrechte bedreiging voor haar eigen leven. Als 450 profeten ongehinderd gedood konden worden, dan zou ook haar leven nu toch in gevaar moeten zijn. Want zíj was het persoonlijk geweest die deze priesters in dienst had genomen. Door háár was de Baäl-dienst in Israël ingevoerd.
De machtige vertoning van God op de Karmel zal haar toch duidelijk gemaakt hebben wie de machtigste was. Vandaar dat er maar twee mogelijkheden waren voor Izebel. Of zich bekeren tot de HERE God of zich tegenover Hem verharden. Izebel verhardde zich. En dat liet ze blijken!

Maar Elia? Hoe moet zijn houding worden geduid? Was er reden voor deze schrikhouding? Natuurlijk kunnen er omstandigheden zijn waarin het beter is om het leven proberen te redden. Dat was bijvoorbeeld het geval geweest voor de profeten die door Obadja voor Izebel verborgen waren gehouden. Maar in het geval van Elia hebben we te doen met een profeet die op bijzondere wijze de kracht en de macht van de HERE had mogen uitroepen èn demonsteren. Elia had toch publiek aangetoond dat de oordelen van de HERE werkelijk wórden uitgevoerd.

Elia had zich beslist niet bang getoond toen hij zich voor het eerst tegenover Achab moest opstellen (1 Kon. 17:1). Ook niet toen hij voor de tweede keer de confrontatie moest aangaan met Achab (1 Kon. 18:18). Zelfs niet toen hij daar als enige profeet tegenover de honderden priesters van de Baäl stond op de berg Karmel (1 Kon. 18: 20-40). Toen was hij moedig geweest omdat hij mocht vertrouwen op God die hem de krachten gaf om in Zijn dienst te handelen.
Maar hoe is Elia's houding nu? Handelt hij nu weer naar het bevel van God? Daar lezen we nu niets van. Er staat niet vermeld zoals bij zijn vertrek naar Sarfath, dat de HERE nu ook uitsprak dat hij moet vluchten. Hij handelt nu kennelijk uit eigen beweging. Eigenwillig.
En daarmee is dit eigenlijk vluchten uit de dienst van de HERE, tegen het bevel van God in. De HERE wilde toch door de dienst van Elia Zijn naam groot maken onder Zijn volk Israël. Het feit dat Izebel de dreigende boodschap overbrengt aan Elia mag voor hem in deze situatie toch geen reden zijn om dan maar te vluchten? Elia had er toch op mogen rekenen dat de HERE hem ook nu terzijde zou staan?

Trouw en vertrouwen


Maar Elia wil nu het vege lijf redden. Hoe is deze dramatische verandering in houding te verklaren? Dat kunnen we leren uit het vervolg van dit hoofdstuk. Daaruit blijkt dat Elia geen heil meer ziet in zijn optreden. Hij ziet de HERE er niet langer achter staan.
Voor hem is zijn rol voorlopig uitgespeeld. Maar dat wil zeggen dat voor hem ook de rol van de HERE zou zijn uitgespeeld. Elia weet heel goed dat hij als ambtsdrager van het goddelijke Woord, door te vluchten dat Woord sluit in Israël. En zo ook het volk achterlaat bij de goddeloze Izebel. Het vluchten van Elia moeten we daarom duiden als een ongeloofsdaad.
Elia's eigen beoordeling en berekening blijken voor hem belangrijker te zijn dan de gehoorzaamheid aan de HERE. Er is bij Elia op dit moment geen onvoorwaardelijke trouw die alles van de HERE alleen blijft verwachten, zelfs als de situatie uitzichtloos lijkt.
Elia had toch gewoon moeten blijven vertrouwen op de HERE, die juist in de verhoring van de andere gebeden van Elia, steeds Zijn machtige steun aan Zijn profeet had geschonken. En zo Elia's ambt steeds bevestigd. Denk ook aan de bijzondere kracht waarmee Elia zo pas nog Achab was vooruit gesneld richting zijn paleis (1 Kon. 18:46). Maar Elia laat hier zijn zondige zwakte zien. Hij raadpleegt niet eens de HERE. Hij maakt zich gereed om zijn leven te redden.

Elia vlucht niet alleen weg uit de directe invloedsfeer van Izebel. Hij verlaat namelijk niet alleen het tien-stammen rijk, maar zelfs in het twee-stammen rijk wil hij zich niet vestigen. In Berseba dat tot Juda behoort, laat hij ook zijn knecht achter (vers 3). Ook zijn knecht heeft hij voor zijn ambtsdienst niet langer nodig. En in Juda blijven wil hij niet, waarschijnlijk omdat hij bang is dat Izebel hem daar ook wel zal weten te vinden. Een dochter van Izebel, Athalia is daar al aan het hof aanwezig. Elia vlucht daarom verder de woestijn in.
Na een dag reizen, gaat hij dan afgemat zitten onder een bremstruik (vers 4). Hij heeft geen krachten meer en uit de wens om te mogen sterven. Wilde hij eerst nog zijn leven zien te redden, nu is hij zo gefrustreerd en levensmoe dat ook zijn leven hem niet meer de moeite waard lijkt. Zo zien we dan Elia zitten terwijl hij zich tot de HERE wendt.

Christus


Laten we ons er wel van bewust zijn dat Elia één van de grootste profeten van het oude testament was. Zijn ambtsdienst was gelegen in de voorbereiding van de komst van de grote profeet en leraar Here Jezus Christus. Elia's optreden was zo krachtdadig geweest door de krachten die de HERE aan hem heeft verleend. Zo kon Elia ook een voorbeeld zijn aan de kerk om getuigend in deze wereld te staan. Denk ook aan Openbaring 11 waar de twee getuigen, die de kerk van de endtijd vertegenwoordigen, de trekken vertonen van Mozes en Elia. Toch zien we hier nu dus een andere Elia. Een Elia die voor zijn getuigende ambtsdienst wegvlucht. Daarin roept de zwakke deserterende Elia om de Here Jezus Christus, de getrouwe getuige. De Dienstknecht van de HERE die werkelijk volledig gehoorzaam geweest is tot in de dood. Die Zijn leven niet heeft liefgehad. Maar die trouw aan zijn Vader is gebleven en zich zo voor ons heeft overgegeven.

Wat Elia heeft gedaan door te vluchten was zondig en zwak. Maar als wij vluchten voor het ambtswerk waartoe de HERE ons oproept, is dat nòg meer zondig en nog zwakker. Want wij kennen de Here Jezus Christus die is gekomen! Wij kennen Hem als Degene die alle satanische tegenstand heeft overwonnen. Hij heeft zonder Zich te laten afschrikken gezegevierd over de boze geesten, die achter elke menselijke goddeloosheid staan. En zo heeft Christus ons zijn Geest geschonken en is Hij ons altijd nabij. Daarom heeft Hij ons opgewekt om ons leven te willen verliezen in de dienst aan Zijn Koninkrijk, ook als wij vervolgd zouden worden om Zijn naam (Matt. 10:39; Joh. 15:20).

Ook wij kunnen situaties tegenkomen waar naar mensenoordeel vrijwel geen perspectief meer is. Maar waarbij we uit Gods Woord toch weten, dat we ook dan Gods wegen zullen moeten gaan. Denk aan de bekende uitspraak van Hendrik de Cock: "zien op het gebod is blind in de toekomst". Dat betekent: we moeten gehoorzaam aan de HERE blijven, ook al lijkt de toekomst voor ons nog zo duister.

Dat sluit niet uit dat er nooit gevlucht zou mogen of moeten worden. Maar ons vluchten zal dan wel dienstbaar moeten zijn aan de uitoefening van ons ambt. Niet zonder meer om ons leven te redden, waarbij we onze ambtsdienst opgeven. Maar alleen om in de redding van ons leven des te beter ons ambtdienst aan God te kunnen voortzetten. Zo is ook het onderduiken van predikanten in de Tweede Wereldoorlog te verdedigen. Nu wij onze Here Jezus Christus kennen en zijn nabijheid, laten wij dan met David zeggen (naar het citaat van de Hebreeënschrijver):
De HERE mij een helper, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen? (Ps. 118:6, Hebr. 13:6)