De kerk: Het lichaam van Christus


Geachte zusters en broeders,

Inleiding


Ons onderwerp vanmorgen is de kerk.
Wij belijden al sinds eeuwen: Ik geloof één heilige, algemene, christelijke kerk. Dat is geen neutrale uitspraak die alleen vanuit het verstand gedaan kan worden. Het is een geloofsuitspraak.
Want overal waar de naam van Christus genoemd wordt gaat het om geloof. U neemt Hem aan als uw Verlosser of U neemt Hem niet aan als uw Verlosser. Meer mogelijkheden zijn er niet, want wie niet voor Hem is, is tegen Hem (Mattheüs 12:30, Lucas 11:23).
Als wij belijden: De kerk is het lichaam van Christus dan kunnen we alleen samen verder als we verder gaan in geloof. Want als we niet hetzelfde geloof hebben zullen we elkaar niet begrijpen en komen we geen stap verder.

Nu dient zich onmiddellijk een vraag aan.
Want als u uw Bijbel pakt en gaat lezen, dan komt u nergens het woord ‘kerk’ tegen. En toch geloven wij de kerk.
Hoe is dat te verklaren?
Die naam is ontstaan doordat er mensen bijeenkwamen die de Christus als hun Heer aannamen. Als een apart volk. Het woord kerk heeft daarom de betekenis van ‘volk van de Here’.

Ons geloof over de kerk heeft om die reden een geheel eigen stempel. De kerk is een volk, een heilige vergadering van de ware gelovigen. De kerk is echter geen resultaat van de wil van mensen, maar een gevolg van de verkiezing van God, zoals die openbaar wordt in de christenen die al hun heil verwachten van Jezus Christus. Want vlees en bloed heeft ons dat niet geopenbaard, maar God de Vader, die in de hemelen is. En op de belijdenis dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God, zal Christus zijn gemeente, dat is zijn kerk, bouwen (Mattheüs 16: 16-18).
Kerklid zijn is bouwen! Kerklid zijn houdt in: Bouwen aan het lichaam van Christus. En daar is dezer dagen veel over te doen.
Aan de hand van de opmerkingen die de voorbereidingscommissie mij gegeven heeft staan we achtereenvolgens stil bij:
1. Wat is de kerk?
2. Wat is mijn verantwoordelijkheid?
3. Welke erediensten mag ik elders bezoeken?
4. Wat zijn de offerhoogten, en wat moet ik daarmee?
5. Wat houdt het anders zijn voor mij in?
6. Hoe komen we verder?

1. De kerk


1.1. De kerk is het lichaam van Christus
Wat is de kerk? De kerk, dat is het volk van de Here. Dat zijn de geroepenen. Van het begin van de wereld tot aan het einde toe. Om te beginnen met Adam en Eva. Daar begon de kerk. Want waar twee of drie in mijn naam vergaderd zijn daar ben Ik hun midden (Mattheüs 18:20). Dat is een enorme steun voor ons, van doorslaggevende betekenis.
Jezus Christus is altijd en overal bij ons, zijn volk.

De kerk, dat zijn de geroepenen in haar geheel van alle tijden en alle plaatsen, èn het zijn tevens de geroepenen op een bepaalde plaats, op een bepaalde tijd.
En al die geroepenen bij elkaar zijn de leden van het lichaam, die in directe verbinding staan met het Hoofd, met Christus. Dat is het beeld dat de Schrift ons geeft (1 Corinthe 12 en Efeze 4).
En Christus leeft. Hij kwam naar deze wereld opdat wij zouden leven door Hem (1 Johannes 4:9).
Dat houdt in dat de kerk uitsluitend bestaat uit gelovigen (NGB artikel 29). De leden van de kerk heten uitverkorenen, heiligen, beminden van God omdat zij deel hebben aan de weldaden van God in zijn verbond met hen (Romeinen 1:6-7, 1 Corinthe 1:2, 2 Corinthe 1:1, 2 Corinthe 7:1, Efeze 1:1, 1 Johannes 3:2).
En dat tot in eeuwigheid. De kerk is één geheel omdat het gaat om één lichaam. Want wij hebben één Hoofd en dat is Christus. Hij is de Zoon van God, de Enige (Johannes 3:16-18).

De kerk is ook plaatselijk op een bepaalde tijd. Dat blijkt duidelijk uit de Schrift. De brieven aan de Corinthiërs zijn geadresseerd aan de gemeente Gods te Corinthe (1 Corinthe 1:2, 2 Corinthe 1:1), de brief aan de Galaten is gericht aan de gemeenten, meervoud, van Galatië.
De kerk is het lichaam van Christus. Zijn gestalte is op deze aarde aanwezig: heel concreet, heel zichtbaar.

1.2. De heiligheid van de kerk
Dat is een grote en belangrijke uitspraak: De kerk: het lichaam van Christus.
Want Christus is heilig.
Dus is zijn lichaam dat ook. Want alle leden van een lichaam worden aangestuurd door het hoofd. En dat is Christus. Als nu de aansturing volkomen heilig is, dan zijn de leden ook heilig. Zo worden zij ook genoemd: geroepen heiligen (Romeinen 1:7).
En dat heeft rijke inhoud. Want het woord ‘heil’ is verwant met ons woord ‘heel’. Het is afkomstig van een woord dat verlossing betekent. Deze verlossing wordt in de Bijbel aangegeven als een bevrijding van een dreigend of drukkend kwaad en ook als de toebrenging van blijdschap en zegen. Dit woord heil wordt gebruikt van tijdelijke, aardse, en van eeuwige, geestelijke, verlossing. En als deze twee betekenissen
samenvallen heeft het woord heil betrekking op de tijdelijke èn eeuwige verlossing en blijdschap.
Al het heil in deze wereld komt van God. Want de HERE Zelf is het heil. Immers de psalmdichter zegt: De HERE is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? (Psalm 27:1, zie ook Psalm 38:23). En ook Jesaja geeft dit getuigenis als hij zegt: God is mijn heil, ik vertrouw en vrees niet (Jesaja 12:2).

Voor ons betekent dit dat we allereerst te denken hebben aan de verhevenheid van God bóven al het geschapene. Hij is vrij van alle onvolkomenheid, onreinheid en zonde.
Onze God is ‘heel’. God alleen is de Heilige in Zichzelf. Hij is toegewijd aan Zichzelf. Niemand is aan Hem gelijk (Exodus 15:11, 1 Samuël 2:2, Jesaja 40:25). God openbaart zijn heiligheid onder meer daarin dat Hij de mens onder de indruk brengt van zijn goddelijke grootheid en verhevenheid. En dan in het bijzonder in al de verhoudingen waarin Hij Zich tot zijn volk heeft gesteld, in de verkiezing, in het verbond, in het wonen onder zijn volk, in het verlossen van de Zijnen.
In alles wat Hij doet en wat van Hem uitgaat is Hij heilig. Heel. Toegewijd aan Zichzelf.

Daarbij moeten we ons realiseren dat mensen nooit van zichzelf heilig zijn. Alleen zij, die door God in zijn dienst gesteld worden, worden heilig genoemd. Ja, zij krijgen de opdracht om heilig te zijn omdat Hij, de HERE, heilig is. Dat klonk al in het Oude Testament en wordt door de apostel Petrus herhaald in het Nieuwe Testament: Weest heilig, want Ik ben heilig (Leviticus 11:44-45; 20:7; 20:26; 1 Petrus 1:16).
Dat vraagt om een verandering in ons hart.
En, gelukkig, dat is mogelijk geworden door het offer van Jezus Christus. De geroepen heiligen worden afgezonderd (Handelingen 19:9), en moeten zich willen afzonderen van een wereld die zich niet wil houden aan Gods geboden. Het lichaam van de Here moet in een volmaakte verhouding tot God willen staan. Wij hebben ons laten afwassen, en zijn geheiligd en gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God (Johannes 3:3, 1 Corinthe 6:11, Titus 3:5). In tegenstelling tot onze zondige natuur zijn wij een nieuw leven begonnen (Romeinen 6:4).
De brief aan de Hebreeën zegt kort en krachtig: Jaagt naar de vrede en naar de heiliging, en voegt daar ter aansporing bij: zonder welke niemand de Here zal zien (Hebreeën 12:14).

1.3. De kerk is de bruid van Christus
De kerk is heilig. Dat betekent dat het lichaam van de Here elke dag volkomen moet willen zijn, zodat wij bij de wederkomst onberispelijkheid blijken te zijn (1 Thessalonicenzen 5:23, Jacobus 1:4).
Dat roept een ander beeld op van de kerk. En dat is het beeld van de bruid. Waarom het beeld van een bruid? Een bruid is een vrouw die in ondertrouw genomen is. Dat is een vrouw die vol spanning en verwachting zich opmaakt voor die grote dag dat zij voorgoed bij haar man zal behoren. De bruid wacht en heeft de bruidegom lief. En de bruidegom vindt dat mooier dan alles wat er is (Hooglied 4:10).
Heerlijk zal dat worden op die grote dag als zij beiden verenigd worden.

1.4. De heerlijkheid van de kerk
Dat geeft aan dat de kerk heerlijkheid bezit.
Heerlijk, dat is: opvallend mooi, het geeft een gevoel van opgetogenheid en is zeer aangenaam. Heerlijkheid, dat is een toestand van eer, grootsheid, verhevenheid. De heerlijkheid van onze Vader die in de hemelen is (Mattheüs 6:13), komt naar de gemeente, die als de bruid van Christus deze heerlijkheid al in beginsel bezit en daar straks, als de bruidegom komt, ook in naar buiten zal treden.
Dan staat daar die bruid, dat lichaam, die gemeente, dat volk van de Here: stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks. Dan staat zij daar heerlijk, heilig en onbesmet (Efeze 5:27).
Heerlijk is dat, de kerk. Omdat we nu al deel hebben aan de vergeving der zonden en de zekerheid hebben dat die volmaakte heerlijkheid tot in eeuwigheid onze toekomst is.

1.5. Is de kerk een ommuurde stad?
Maar we leven hier nog op deze aarde. Midden in een zondige wereld.
En dan wordt soms gezegd dat de kerk een ommuurde stad is.
Een stad is een samenleving van mensen die dat op een bepaalde manier doen, volgens regels waarover overeenstemming bestaat. Een ommuurde stad roept de gedachte op van een stad uit vroeger eeuwen. Met wachters op muren, en poorten die ’s nachts dicht gaan. Dan is er bescherming tegen vijanden die de inwoners van de stad kwaad willen doen of willen beroven. De muur geeft een beperking aan. De stad heeft een bepaalde omvang; daarbinnen ben je veilig en daarbuiten niet.
Levend binnen de stad behoeft men niet al te oplettend te zijn.
Dat kan zo zijn. Als de muur maar stevig is. En als de wachters maar volkomen betrouwbaar zijn.
Maar dat geldt alleen voor een samenleving die volmaakt is.
We moeten bedenken dat de realiteit anders is, er zijn namelijk ook slechte wachters. Dat zijn wachters die hun taak verzaken, soms langzaam maar wel zeker, soms plotseling. De apostel Paulus waarschuwt daar de gemeente te Efeze voor als hij zegt: Zelf weet ik, dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet sparen; en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken (Handelingen 20:29,30). In de kerk kunnen mensen zich bedenken en afvallen van het christelijk geloof, zoals Alexander de koperslager (2 Timotheüs 4:14), hij heeft Paulus veel kwaad berokkent, en Demas heeft hem verlaten uit liefde voor de tegenwoordige wereld (2 Timotheüs 4:10).

Het is zeker dat op deze aarde de vijand van de kerk buiten de stad aanwezig is. En hij probeert er ook altijd binnen te komen. De muur met wachters daarop is geen garantie voor veiligheid en geen vrijbrief voor een onoplettend bestaan. Daarom krijgen wij de waarschuwing: wordt nuchter en waakzaam, uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een briesende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden (1 Petrus 5:8). En die tegenpartij is een verschrikkelijk persoon. Zijn wapen is de leugen. De Here Jezus Zelf waarschuwt ons voor hem, door de duivel de mensenmoorder van den beginne te noemen, die niet in de waarheid staat omdat er in hem geen waarheid is. De duivel is de vader van de leugen, dat wil zeggen hij is de uitvinder ervan (Johannes 8:44).
En dat hebben we meegemaakt. De aanvallen van binnenuit.
In de jaren zeventig, nu zo’n dertig jaar geleden, bloeide het gereformeerde leven weer op na een interne kerkstrijd die duurde van de vrijmaking van 1944 tot en met 1967. Maar in de jaren tachtig kwamen de eerste signalen van verval al naar voren. Die langzaam, héél langzaam, maar wèl zeker sterker werden. Tot ze zo sterk waren dat het gereformeerde leven van binnenuit werd opgerold. Dat was de weg van de stille geleidelijkheid, waarvoor Paulus ons waarschuwde, en die de meeste van onze broeders en zusters niet onderkend hebben.
Maar het kan ook met meer geweld. Dat blijkt in ons kerkverband, dat in 2003 en 2004 tot reformatie kwam. We kennen in diverse gemeenten moeiten, onttrekkingen en scheuring.
Weer vecht het kwaad van de eigenwilligheid om de boventoon te vieren.
Het komt erop aan, en het blijft erop aankomen: Schrift met Schrift vergelijken, pal staan voor de zaak van Jezus Christus, alles onderzoeken en het goede behouden, dat is het Woord van God (2 Thessalonicenzen 5:19-22).
Het is wel duidelijk, we moeten ook in een ommuurde stad de waakzaamheid niet uit het oog verliezen. De duivel laat u niet met rust. Hij kan het niet uitstaan dat Christus in Nederland nog een lichaam heeft, reken er maar op dat hij zal proberen om die trouwe kerk om zeep te helpen. O, zusters en broeders, houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme (Openbaring 3:11).

1.6. Is de kerk een winkelcentrum?
Maar, nu we zeker weten dat we altijd en overal de aanvechtingen kunnen verwachten om maar iets af te doen of iets toe te doen aan het Woord van de Here, kunnen we dan de kerk dan maar niet beter zien als een winkelcentrum? Dat is immers een gedeelte van een woonplaats waar veel openheid is. Een aantal winkels bij elkaar. Daar komen veel mensen. Daar is van alles te koop, te kust en te keur. Uitzoeken maar. Voor elk wat wils. Wij staan midden in de wereld, dat weten we, dus doen we de deur open voor iedereen.
Zeker, wij moeten ons wel beijveren om zoveel mogelijk mensen voor Christus te winnen. Die opdracht hebben wij. Christus zond zijn discipelen de wijde wereld in met de opdracht om al de volken tot zijn discipelen te maken (Mattheüs 28:19,20), en bij zijn hemelvaart gaf Hij deze opdracht: Gij zult mijn getuigen zijn (Handelingen1:8).
Maar als we de kerk als een winkelcentrum zien dreigt er echter een ander gevaar.
Als we iedereen maar toelaten tot de gemeenschap met het lichaam van Christus, lopen we grote kans op infectie. Dan kan de dwaling van de verdraagzaamheid toeslaan. Er is zelfs een genootschap, dat zich kerk noemt, waar de verdraagzaamheid zover gaat dat daar voorgangers actief mogen zijn die het bestaan van God ontkennen. En er zijn zich gereformeerd noemende kerken waar inmiddels de vrouw in het ambt wordt toegelaten. En dat ondanks het duidelijke onderwijs van de Schrift dat niet toestaat dat een vrouw onderricht geeft of gezag over de man heeft (1 Timotheüs 2:12).
We moeten wel de houding hebben om het Woord te brengen waar dat maar mogelijk is, ons elke gelegenheid ten nutte makende (Colossenzen 4:5,6).
Maar onbeschut? Geenszins.
Want we moeten ons beijveren om de eenheid van de Geest te bewaren door de band van de vrede. Christus heeft immers één lichaam en één Geest. En wij hebben één Here, één geloof, één doop en één God en Vader (Efeze 4:4-6).
Met het oog hierop waarschuwde de Here Jezus ons met deze woorden: Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil van mijn Vader, die in de hemelen is (Mattheüs 7:21). Dat geloofden onze voorouders ook. In de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijden wij in artikel 28 onder meer, dat het volgens Gods Woord de roeping is van alle gelovigen om zich af te scheiden van hen die niet bij de kerk horen.
En dat zien we vandaag de dag gebeuren. We mogen meemaken dat er broeders en zusters buiten ons kerkverband zijn die de weg naar ons weten te vinden en zich aanmelden. Zij horen dat het Woord zuiver wordt verkondigd en maken zich los uit een eigenwillige omgeving.
Dat geeft vreugde aan ons, en aan onze broeders en zusters en engelen in de hemel.

1.7 De kerk: De veiligste plaats op de wereld
Trouw blijven aan onze Heer en Heiland, geloofsverdeeldheid overwinnen bij familie, vrienden en bekenden, daar is kracht voor nodig. Dat hoeft u echter niet alleen te doen. De psalmdichter wijst het aan: Wentel uw weg op de HERE, en vertrouw op Hem en Hij zal het maken (Psalm 37:5), dat geldt altijd. Ook als we zuchten onder de omstandigheden, bang zijn en verdriet hebben.
Daarbij hebben we deze zekerheid: als we bang zijn en tot de HERE roepen, dan zal Hij luisteren en zeker uitredding geven (Deuteronomium 4:30, Psalm 18:7). U heeft geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt (1 Corinthe 10:13).
Vreest niet, de HERE heeft goddelijke kracht en dat is oneindig veel meer dan alle menselijke kracht bij elkaar. Hij die u roept is getrouw (1 Thessalonicenzen 5:24).
En daarom is de kerk de veiligste plaats die erop de wereld bestaat, want daar wordt de zaligheid verkondigd (NGB artikel 28). Want de Here zal niet toestaan dat ook maar één van de Zijnen geroofd zal worden uit Zijn hand. Daar staat de Here Jezus Zelf garant voor (Johannes 10:28,29).

2. Verantwoordelijkheid


Dat is een grote rijkdom, te weten dat Christus iedereen die Hij roept zal bekwamen om trouw te blijven.
Maar wat is dan mijn verantwoordelijkheid als kerklid?
Dat geeft de Here ook aan: God liefhebben boven alles en de naaste als jezelf (Mattheüs 22:37-40).
Dat betekent als lid van het lichaam van Christus dat we behoren te functioneren zoals onze Schepper dat bedoeld heeft: Naar Zijn wil, op de plaats die hij ons gegeven heeft (1 Corinthe 12:12-31).
We doen ons best om met onze gaven, onze God zoveel mogelijk te eren. Heel gewoon. Met het dagelijks werk dat Hij geeft. En dagelijks werk, dat heeft iedereen, want zolang de Here ons hier op deze aarde plaatst dan heeft Hij daar een bedoeling mee. Dan wil hij iets van ons. En dan gaan we op zoek naar wat dat is, en dan gaan we Hem dat geven. En dan verrichten we onze activiteiten en ontspanningen zo, dat het is tot eer van God, tot vreugde voor onszelf en tot heil voor onze naaste.

Eén feit hebben wij gemeenschappelijk: alle gelovigen zijn onderdeel van het lichaam van Christus. En dat lichaam kent een grote variatie van samenstellende delen: er zijn organen, spieren, zenuwstelsels, beenderen; het lichaam kent onder meer witte bloedlichaampjes, rode bloedlichaampjes, nagels, darmflora, enzymen, lymfeklieren, haren, ogen, slagaders, gewone aders, en nog veel meer. Een cel aan de oppervlakte van de huid heeft een andere functie dan maagsappen die meehelpen met de spijsvertering. Niettemin: één geheel. En elk onderdeel zal zijn best doen om volop te functioneren zoals dat behoort, want dat is het beste voor het gehele lichaam, dan blijft het goed gezond.
En als er schade is gaat het herstel ook zo voorspoedig mogelijk. Dat blijkt bijvoorbeeld als een lichaam een kwetsuur heeft opgelopen, bijvoorbeeld een botbreuk. Dat is een kwalijke zaak voor het lichaam, want dan kan het niet meer functioneren waarvoor het bedoeld is. Dan zien we het grote wonder gebeuren. Het lichaam gaat nieuwe botcellen aanmaken. De bloedsomloop wordt ingeschakeld. Voedingsstoffen worden aangewend om op de plaats van het onheil die celgroei te geven die nodig is. En de aanmaak van botcellen die herstel geven stopt zodra de breuk geheeld is. De leden van het gehele lichaam worden ingeschakeld om het lid dat behoefte heeft aan steun te genezen, zodat het weer kan functioneren zoals het behoort.
En dat functioneren van het lichaam wordt aangestuurd door het hoofd.

Dat is het beeld van de kerk. Ieder doet z’n best en helpt de ander daar waar nodig is.
Helpen, dat is de ander die assistentie geven die hij of zij nodig heeft om te kunnen functioneren op de plaats die God gegeven heeft in het lichaam. Dat doen we omdat we leven naar de wil van God, en ons laten aansturen door ons Hoofd, Jezus Christus. Hij werkt in ons het willen en het werken (Filippenzen 2:13).
Hem alleen komt de lof en dank toe dat de kerk nog steeds bestaat en dat wij daarvan een levend lidmaat mogen zijn.

3. Bezoek aan erediensten elders


3.1. De kerk, één Lichaam met één Geest.
We zijn in dat ene lichaam aan elkaar gegeven om op elkaar acht te geven en elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken. Na deze opwekking volgt in de Hebreeënbrief direct dat wij onze eigen bijeenkomsten niet moeten verzuimen, zoals sommigen dat gewoon zijn, maar dat we elkaar aansporen, en dat des te meer, naarmate wij de dag zien naderen (Hebreeën 10:24-25).
Met de bijeenkomsten worden hier bedoeld de samenkomsten die gericht zijn op het horen van Gods Woord, de gemeenschappelijke gebeden en het gebruik van de sacramenten. Deze bijeenkomsten zijn de erediensten zoals onze kerken die elke zondag tweemaal beleggen. Daar worden wij gevoed met het Woord van God. Dan hebben de leden van het lichaam deel aan elkaar.

3.2. Erediensten binnen ons kerkverband
Deze aansporing roept de vraag op of het geoorloofd is om een eredienst te bezoeken van een zustergemeente van ons eigen kerkverband.
In die zustergemeente krijgt Christus gestalte in die plaats. Die zustergemeente is daarom het lichaam van Christus in die plaats. En daarmee is die zustergemeente, net zoals de eigen gemeente, onderdeel van de gestalte van Christus in Nederland. De broeders en zusters in die gemeente zijn volop broeders en zusters, want er is eenheid in het geloof. Dan kunnen we ook samen zingen, bidden en de zegen ontvangen.

Bij dit bezoeken van erediensten zullen we wel moeten letten op het motief en de omstandigheden.
Het motief kan zijn een bezoek aan familie of goede bekenden om de onderlinge band aan te halen en te verstevigen en daardoor bemoedigd te worden om de Here vast te houden op de plaats waar we gesteld zijn. We zijn al met een klein aantal, staan onder druk en dan kan een goed gesprek met geloofsgenoten een stimulans zijn om vol te houden. Ook kan het motief zijn dat er in de kring van de familie of goede bekenden een bijzondere gebeurtenis plaats vindt, bijvoorbeeld een doop, doen van belijdenis, of bevestiging van een ambtsdrager. Meeleven en meedelen in de vreugde bij de voortgang van het kerkvergaderend werk geeft dan blijdschap, en bemoedigd om vol te houden in het geloof. In de zustergemeente kan daarom volop meegebeden worden met de gebeden in die gemeente. Het zijn toch immers broeders en zusters, die geleid worden door hetzelfde Hoofd, Jezus Christus.

Het motief om een eredienst in een zustergemeente te bezoeken moet wel zuiver blijven. Want als trots de boventoon gaat voeren, bijvoorbeeld omdat het gaat om een belangrijke gebeurtenis van een familielid, dan schieten we ons doel voorbij, want dan zijn we met onszelf bezig. In een eredienst moet het gaan om de eer van onze God, en niet van onszelf.
Ook hebben we een open oog te houden voor de heiliging van de zondag en de rust die we moeten betrachten. Dat houdt in dat we ons erop moeten beraden of de drukte die met het reizen op zondag gemoeid is, wel gerechtvaardigd is. Daarover kan onder ons verschil in gevoelen bestaan. Op zich is dat niet nieuw. Iets dergelijks deed zich ook voor bij de kerk van Rome. Daarom schreef Paulus aan hen: “Wie wel eet, minachte hem niet, die niet eet, en wie niet eet, oordele hem niet, die wèl eet, want God heeft hem aanvaard.” (Romeinen 14:3), daarbij hebben we de opdracht om met het gevoelen van elkaar rekening te houden (Romeinen 15:1, 1 Corinthe 8:8-13; 9:22).
Tevens zullen we aandacht moeten schenken aan het feit dat bij het bezoeken van een eredienst elders we niet meedoen met de erediensten in de eigen gemeente. Dat kan als een tekort ervaren worden. Daar staat tegenover dat een goed meelevend kerklid weet wat er speelt in de eigen gemeente, en op zo een manier zal meeleven in de eigen gebeden, dat de noden en behoeften van de eigen gemeente zeker voor de troon van de Here komen.
Een goed bezoek aan een eredienst elders zal altijd eindigen met de dankzegging aan de Here voor datgene wat Hij daarin gegeven heeft.

3.3. Erediensten buiten ons kerkverband
Maar, het komt onder ons ook wel voor dat een eredienst elders bezocht wordt, die niet plaatsvindt in ons kerkverband. Als motief wordt dan bijvoorbeeld genoemd de doop of het doen van belijdenis van een kleinkind, neefje, nichtje, kind van een goede kennis, of de bevestiging van een huwelijk van een kind of kleinkind, of de bevestiging tot ambtsdrager van een zoon, broer, of vader.
Dit roept de vraag op of het geoorloofd is dat een deel van het lichaam van Christus deelneemt aan een eredienst van een genootschap dat ontrouw is aan het lichaam van Christus.
Kunnen we daar met een oprecht hart de Here prijzen en danken en met een gerust gevoel ons geloof laten voeden en deel hebben aan de overige bezoekers?

Soms wordt bij de beantwoording van deze vraag de Schrift te hulp geroepen om het bezoek aan een ontrouwe eredienst goed te praten. Dan kan het gebeuren dat er een beroep gedaan wordt op de geschiedenis van Naäman (2 Koningen 5:15-19a).
We lezen in 2 Koningen 5 dat Naäman, na zijn genezing, zegt dat hij geen brandoffer of slachtoffer meer zal brengen aan andere goden dan de HERE. Volgens onze vertaling, NBG 1951, vraagt Naäman dan aan Elisa dat de HERE hem vergeven zal als hij met de koning van Aram in de tempel van Rimmon komt en zich daar neerbuigt voor de afgod. Veel verklaarders leggen dit uit, door te stellen dat Naäman dat eigenlijk niet wil, omdat hij zojuist beloofd heeft alleen nog maar te offeren aan de HERE God. Maar veel verklaarders praten dit goed door te wijzen op de zeer recente bekering van Naäman, daarbij zeggend dat Elisa er geen raad mee wist en hem daarom maar met een vredegroet laat gaan.
Maar deze verklaring kan niet juist zijn.
Want de HERE wil niet dat ook maar één knie zich buigt voor een afgod (1 Koningen 19:18). De HERE laat de mensenkinderen ook nooit in het onzekere als het gaat om de dienst aan Hem. Hij is de enige ware God die uitredding geeft. En zo zendt Hij ook altijd zijn profeten. Die spreken klip en klare taal. Altijd. Zoekt de HERE, terwijl Hij Zich laat vinden; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is (Jesaja 55:6, eerste gebod, tweede gebod).
De Statenvertalers geven ons hier de oplossing. Zij merken in een kanttekening op dat de Hebreeuwse tekst heel goed als volgt vertaald kan worden: “In deze zaak vergeve de HERE uw knecht: Wanneer mijn heer in het huis van Rimmon is ingegaan om zich daar neer te buigen, en hij op mijn hand geleund heeft, en ik mij in het huis van Rimmon heb neergebogen; als ik mij alzo heb neergebogen in het huis van Rimmon, de HERE vergeve toch uw knecht in deze zaak.” (Kanttekening nr. 45, bij 2 Koningen 5:19; uitgave Gereformeerde Bijbelstichting te Leerdam).
Naäman spreekt hier dus niet over de toekomst, maar over het verleden. Hij vraagt op voorhand geen vergeving voor de zonden die hij van plan is te gaan doen, maar hij vraagt vergeving voor de zonden die hij in het verleden gedaan heeft. En nu is het helder dat de profeet zegt: Ga in vrede!
Dat betekent heel direct dat Naäman vergeving krijgt van zijn zonden die hij in het verleden begaan heeft. De schuld uit het verleden is weggedaan en Naäman krijgt ruim baan om weer naar huis te gaan, zonder zich nog bezorgd te hoeven maken over onvergeven eigenwillige godsdienst uit vroeger tijd.
En dan gaat hij, met zijn wagen met aarde, een nieuw leven tegemoet. Hij zal alleen nog maar de HERE dienen. Hij doet alle eigenwilligheid geheel en al aan de kant. Hij gaat met de zegen van de vrede, gezond en wel naar huis. Naäman kwam radicaal tot vrijmaking van eigenwillige godsdienst, zó getrouw dat de Here Jezus hem nadien tot een blijvend voorbeeld heeft gesteld (Lucas 4:27).

Met nog een andere geschiedenis openbaart de Here ons dat het echt ernst is dat Hij niet wil dat Zijn kinderen ontrouwe erediensten bezoeken. Dat blijkt uit de geschiedenis van Jerobeam, die in Bethel eigenwillige eredienst invoert in de vorm van kalverdienst. Daar wordt een oordeel van God over uitgesproken. We zien hier nog meer. De HERE wil ook niet dat de getrouwe gelovige zich verbroedert met een ontrouw kerkverband (1 Koningen 12:33-13:34). U kent de geschiedenis. De profeet ging toch terug. Een leeuw doodde hem en liet zijn rijdier in leven (1 Koningen 13:16,17,24).
De geldigheid van Gods Woord kan niet ongestraft overtreden worden.
Het lichaam moet heilig blijven. En heerlijk.
Kerkgang is een serieuze zaak.

3.4. Strijd om in te gaan
Daarom kan een uitnodiging van iemand die ons dierbaar is om naar een ontrouwe eredienst te gaan een beproeving zijn; die, als we eraan toegeven, tot een verzoeking wordt. En dat vraagt strijd. Strijd om niet af te wijken naar rechts of naar links. Strijd om trouw te blijven aan de enige Verlosser, de Verlosser die trouw bleef tot in de dood. Het vraagt strijd, strijd om in te gaan. Velen zullen trachten in te gaan, doch het niet kunnen (Lucas 13:24). Ja, de weg van de Here is soms smal, en het kruis dat we te dragen krijgen kan zwaar vallen.
En bedenk, als u beproefd wordt, dat de Here Christus zijn kruis gedragen heeft. Het kruis van de gehoorzaamheid aan zijn Vader. Hij droeg dat net zolang totdat Hij kon roepen: Het is volbracht.
In dat kruis ligt onze kracht.
En dan kunnen we danken. Danken omdat we de verzoeking doorstaan hebben en trouw zijn gebleven aan onze Heer en Heiland.

4. De offerhoogten verwijderen


Trouw blijven. Geheel en al. Ook na een reformatie. Daar komt het op aan.
Maar dat gebeurt lang niet altijd.
We lezen van koning Asa dat hij de afgoden uit het land verdreef toen hij koning werd van Juda, maar we lezen ook dat de offerhoogten niet verdwenen (1 Koningen 15:14, 2 Kronieken 15:17 en 20:33).
Maar wat zijn die offerhoogten? En wat moet ik daarmee?

Met de offerhoogten worden hier bedoeld de plaatsen waar men toen aan de afgoden offerde. Offeren op deze offerhoogten duidt op een innerlijke drang om zelf te zorgen voor instandhouding van het leven, waarvan iedereen weet dat het eindig is op deze aarde. Offeren op zo’n offerhoogte is miskenning van het offer van Christus. Dit offeren, dat mogelijk bleef onder de reformatie van koning Asa, is te kenmerken als eigenwillige godsdienst.
Het kan ook anders. Dat lezen we van koning Hizkia, zijn naam betekent: mijn sterkte is de HERE. Hij verwijderde de offerhoogten. Van hem deelt de Schrift ons mee dat hij geheel en al op de HERE vertrouwde en dat na hem en voor hem, zijns gelijke er niet was onder de koningen van Israël (2 Koningen 18:4-7). Koning Hizkia was radicaal. Aan alle faciliteiten voor eigenwillige godsdienst maakte hij een einde.
Gods Woord stelt hierin Hizkia tot een voorbeeld, vanwege zijn consequente trouw aan de HERE.

Dat is voor ons een belangrijke aansporing om met alle eigenwillige godsdienst, voorzover die nog in ons is overgebleven, direct te breken.

5. Anders zijn


Dat vraagt wat van ons vandaag de dag.
Wij hebben sinds enkele jaren weer een getrouwe prediking van het Woord van de Here. We hebben de oproep om geheel anders te zijn, want wij hebben Christus weer leren kennen en de gemeenschap met Hem (Efeze 4:20). Zijn liefde en zijn goddelijke kracht wordt ons weer zuiver verkondigd.
Daarom willen wij anders zijn.
Want we zijn weer bekend met datgene wat de Here ons geeft en met datgene wat Hij van ons vraagt.
Wat Hij van ons vraagt is niets anders dan dit: recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God (Micha 6:8).

6. Verder komen


Als wij, leden van het lichaam van Christus, zo leven, bouwen wij aan het lichaam van Christus.
Dan komen we verder.
Wij komen het verste als we behouden.
Niets toedoen en niets afdoen aan het Woord van de Here (Deuteronomium 12:32, Openbaring 22:18,19). Dan pas komen we verder, want dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus (Efeze 4:14), en wij, zijn lichaam, wij weten het: niets zal ons kunnen scheiden van de liefde van God, welke is in Christus Jezus, onze Here (Romeinen 8:39).
Dit is onze toekomst: bij het geklank van de laatste bazuin gaan wij Hem tegemoet, ons Hoofd. Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus (1 Corinthe 15:52-57, 1 Thes. 4:17).
Daarom, mijn geliefde zusters en broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk van de Here, wetende, dat uw arbeid niet tevergeefs is in de Here (1 Cor. 15:57,58).





Inleiding


Na de pauze werd ingegaan op de vragen die mondeling en schriftelijk waren ingediend. De vragen zijn vrijwel letterlijk zoals deze zijn gesteld.
De antwoorden zijn aan de hand van aantekeningen weergegeven en aangevuld, daar waar dat zinvol werd geacht.
De volgende onderwerpen kwamen ter sprake.

1. Het bijwonen van een doopdienst in de GKv.
1.1. Het belijden.
1.2. De weg naar God.
1.3. De Doop, een volle belofte gevraagd en gekregen.
1.4. Vreugde en zorg.
1.5. Hoop.
2. Naäman en het bezoeken van een eredienst in een ontrouwe gemeenschap.
3. Het bezoeken van een ontrouwe eredienst op een doordeweekse dag.
4. Begrafenis-samenkomst.
5. De kerk in de hemel.
6. Opbouw van elkaar.
7. Opbouw van de gemeente bij veelvuldige afwezigheid.
8. De toets van het lidmaatschap van de kerk.
9. Een waar geloof.


1. Het bijwonen van een doopdienst in de GKv

Vraag:
Zondag j.l. is ons kleinkind in de GKv gedoopt.
Wij zijn daar niet bij geweest, omdat we in geloofsgehoorzaamheid naar de GKh wilden gaan.
Van familie kregen we wel reactie, onder andere:

1.1. Jullie kinderen laten hun kind dopen omdat zij, net als jullie, belijden wat er onder andere staat in artikel 34 van de NGB en in het doopformulier, met de doopbeloftes van de ouders zoals ook jij je zoon hebt laten dopen.
1.2. Ook zo gaat God door in de geslachten. Wat een geschenk!
1.3. Dat alleen al geeft grote vreugde en dankbaarheid en zou zeker
geen belemmering mogen zijn daarvan getuige te zijn en daardoor
medeverantwoordelijk voor de geloofsopvoeding van jullie
kleinzoon.
1.4. Al vindt de doop plaats in een, volgens jullie, valse kerk, wij zijn er van overtuigd dat God ook jullie kleinzoon door Jezus Christus en het werk van de Heilige Geest tot Zijn kind heeft aangenomen en dat jullie kleinzoon daar zondag het zegel van mag ontvangen.
1.5. Wij hopen en bidden dat de Geest de Trooster mag zijn voor jullie
en jullie kinderen.

Wat zou u antwoorden?

1.1. Het belijden

Vraag:
Jullie kinderen laten hun kind dopen omdat zij, net als jullie, belijden wat er onder andere staat in
- artikel 34 van de NGB, en in
- het doopformulier, en in
- de doopbeloftes van de ouders,
zoals ook jij je zoon hebt laten dopen.



Antwoord:
De woorden van artikel 34 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en van het doopsformulier zullen hetzelfde zijn indien het doopsformulier gebruikt wordt zoals dat is opgenomen in Het Gereformeerd Kerkboek dat is uitgegeven door de synode van Heemse 1984/1985. Maar dat is niet helemaal zeker meer. Voor de beantwoording van de vraag zal ik aannemen dat inderdaad de geloofsbelijdenis en het doopsformulier dezelfde tekst hebben.
Maar het hebben van dezelfde woorden wil nog niet zeggen dat we dezelfde geloofsinhoud hebben.
De GKv dwalen af van het Woord en van de belijdenis, en daarom is de doop in de GKv, hoewel op zich een vreugdevol feit, een zorgvolle gebeurtenis. Want in de GKv wordt het kind geplaatst in een infectueuze omgeving en daarvan zullen de ouders verantwoording moeten afleggen. De ouders moeten hun beloftewoord nakomen, ondanks de afval binnen die gemeenschap.
Als echter de Heilige Geest Trooster is van ons allen, zoals God dat van ons vraagt, dan moet kerkelijke eenheid volgen, vanwege de “eenheid des Geestes” (Efeze 4:3-6).

1.2. De weg naar God

Vraag:
Ook zo gaat God door in de geslachten. Wat een geschenk!

Antwoord:
Zo gaat God verder in de geschiedenis. Het is te hopen dat het gedoopte kind inderdaad op de weg naar God geplaatst wordt door de ouders.
De doop is wel echt, mits de doopformule gebruikt wordt zoals die in ons doopformulier is opgenomen. We geloven dat God, in Zijn barmhartigheid, in een ongezond geestelijk huis toch Zijn volle belofte geeft. Die belofte is een groot geschenk.
Maar de grote vraag is hoe de ouders met dat geschenk omgaan: in gehoorzaamheid of in eigenwilligheid.

1.3. De Doop, een volle belofte gevraagd en gekregen

Vraag:
Dat alleen al geeft grote vreugde en dankbaarheid en zou zeker geen belemmering mogen zijn daarvan getuige te zijn en daardoor medeverantwoordelijk voor de geloofsopvoeding van jullie kleinzoon.

Antwoord:
De ouders hebben door hun ja-woord een zeer grote verantwoordelijkheid. Het kind heeft immers van God de volle belofte gekregen en daar hebben de ouders zelf om gevraagd. De ouders moeten aan het kind het volle Woord van God vertellen, en dat in een omgeving waarin systematisch van dat Woord wordt afgeweken.
Dat is een beklemmende zaak, want zij zullen eens hun opvoeding moeten verantwoorden. Dan zullen zij moeten uitleggen wat de reden is dat zij hun dierbaar kind hebben blootgesteld aan dwalingen. En welke grootouder wil medeverantwoordelijkheid dragen voor het bijbrengen van dwaling aan een eigen kleinkind?
Er zijn wel andere mogelijkheden om een kleinkind het rechte pad te wijzen.

1.4. Vreugde en zorg

Vraag:
Al vindt de doop plaats in een, volgens jullie, valse kerk, wij zijn er van overtuigd dat God ook jullie kleinzoon door Jezus Christus en het werk van de Heilige Geest tot Zijn kind heeft aangenomen en dat jullie kleinzoon daar zondag het zegel van mag ontvangen.

Antwoord:
Het kleinkind loopt een grote kans op infectie van zijn geestelijke gezondheid, doordat hij later te maken krijgt met een predikant die dwaalt of dwaling toelaat, en hij krijgt later catechisatie waar dwaling geleerd wordt of wordt toegelaten, en misschien krijgt hij later speelkameraadjes, en nog weer later vrienden die dwaling accepteren of toelaten of aanprijzen, en misschien krijgt hij later een levenspartner die dwaling toelaat of misschien zelfs gelooft.
Vreugde?
Jazeker, vanwege de belofte van God, want die belofte is volmaakt, maar ook zorg: hoe zal het later gaan met de geloofsontwikkeling van mijn kleinkind? Zal hij inderdaad met een waar geloof trouw zijn aan zijn Redder, Jezus Christus?

1.5. Hoop

Vraag:
Wij hopen en bidden dat de Geest, de Trooster mag zijn voor jullie en jullie kinderen.

Antwoord:
Ik hoop dat uw gebed wordt verhoord, dat de Geest de Trooster is voor mij, mijn kinderen en mijn kleinkinderen. Dan zal zeker ook kerkelijke eenheid volgen in een kerk die trouw is aan Gods Woord.
De Geest, de Trooster, ja, Hij kan dat.


2. Naäman en het bezoeken van een eredienst in een ontrouwe gemeenschap

Vraag
Is de vertaling onjuist in de vertaling-NBG-1951?
Hoe zou het komen dat de Statenvertalers de tegenwoordige tijd gebruikt hebben en niet de verleden tijd?

Antwoord:
Ja, de vertaling-NBG-1951 van 2 Koningen 5:18 kan niet juist zijn.
De vertaling in de tegenwoordige tijd van 2 Koningen 5:18 wordt in de meeste Bijbelvertalingen gebruikt. Zo ook in de Statenvertaling. De reden daarvan is mij niet bekend, maar het kan best zo zijn dat zij dat gedaan hebben op grond van gangbaar gebruik. Maar vrijwel alle Bijbeluitleggers hebben moeiten met de verklaring. Dat geldt ook voor de Statenvertalers. Opvallend is dat de Statenvertalers in kanttekening nummer 44, bij 2 Koningen 5:18, vermelden dat het neerbuigen voor Rimmon niet zonder zonde kan geschieden.
De juiste vertaling staat in kanttekening nummer 45 bij 2 Koningen 5:19.
We mogen dankbaar zijn dat de Statenvertalers deze vertaling hebben vermeld. Voor ons is nu een uitlegkundig probleem opgelost, want in de kanttekening staat een uitleg die past in het geheel van de lijn van de Schrift. In de Bijbel wordt zonde nooit goedgepraat. Ook geeft de Schrift geen aanleiding om op voorhand vergeving te vragen voor een zonde die je van plan bent om te gaan doen.
De Here Jezus kwam juist om de zondaar te redden, en dat deed Hij door de zonde weg te dragen. Hij nam onze zonden op Zich, Hij stierf daarvoor.
En daarom is het ondenkbaar dat de Here Jezus aan de eigenwillige Joden een verbondskind tot voorbeeld stelt die om toestemming vraagt om regelmatig ontrouw te zijn aan het eerste gebod (Lucas 4:27). De radicale vrijmaking van Naäman, die alle eigenwilligheid wegdeed, is ons tot voorbeeld. Dat ontvangt de vrede van God.

Het geloof van Naäman en het antwoord van Elia zijn ons tot voorbeeld gegeven, mede om ons te behoeden om naar een eredienst te gaan in een ontrouwe gemeenschap, ook als daar een kind gedoopt wordt. Wij mogen onze knieën niet buigen in eigenwilligheid.
Naar een eredienst gaan in de GKv, om daar de doop van een kind te zien gebeuren is een verkeerd gebruik van Gods openbaring in 2 Koningen 5:18 en 19.


3. Het bezoeken van een ontrouwe eredienst op een doordeweekse dag

Vraag:
Geldt dit antwoord ook voor het bijwonen van een huwelijksdienst in de GKv op een doordeweekse dag? Er is dan geen verzuim van de eigen eredienst.

Antwoord:
Ja, dat geldt ook voor het bijwonen van een huwelijksdienst in de GKv op een doordeweekse dag.
Een huwelijksdienst in de GKv is een eredienst in een ontrouwe gemeenschap. Daar horen wij niet thuis, wij horen in Jeruzalem, niet in Bethel. Ook door de week.
Soms wordt getracht het bezoeken van een eredienst in een ontrouwe gemeenschap op een doordeweekse dag te rechtvaardigen door te zeggen dat er dan geen sprake is van verzuim van de eigen eredienst.
Dat laatste is wel zo, een eigen eredienst wordt niet verzuimd. Maar onveranderd blijft dat een eredienst bezocht wordt van een gemeenschap die ontrouw is aan Gods Woord. Kunnen we daar met een oprecht en zuiver hart de HERE volop en van ganser harte dienen? En blij zijn dat een jong echtpaar, dat staat aan het begin van een gezamenlijk leven, de HERE dient op een eigenwillige manier? Hoe zal dat gaan op die eigenwillige levensweg?
We weten toch dat Gods kerk niet wordt gebouwd in de weg van ongehoorzaamheid.
Het is juist zo, dat Gods kerk gebouwd wordt in de weg van gehoorzaamheid aan het Woord van de HERE.
Dat geldt ook bij een eredienst op een doordeweekse dag. Het gaat om een eredienst en ook dan behoort de HERE gediend te worden zoals Hij dat vraagt.
Het maakt geen principieel verschil of deze dienst op een zondag of een doordeweekse dag plaatsvindt en ook niet of wij wel of niet een eigen eredienst hiervoor verzuimen.

4. Begrafenis-samenkomst

Vraag:
Kunnen wij een samenkomst voorafgaande aan een begrafenis bijwonen? Daar gebeuren ook wel verkeerde dingen. Hoe hiermee om te gaan? Na afloop van de plenaire bespreking werd mij gezegd dat het ook wel voorkomt dat een begrafenis-samenkomst gehouden wordt in de vorm van een eredienst. En dan?

Antwoord:
Een samenkomst voorafgaande aan een begrafenis is geen eredienst. Het is een bijeenkomst die erop gericht is om, met name, de nabestaanden te troosten. Het is geen eredienst, want die behoort gericht te zijn op de eer van God.
Bij een christelijke samenkomst zal men wel Bijbelse woorden spreken. Ook al is dit lang niet altijd van een zodanige inhoud dat we daar achter kunnen staan. Door zo een samenkomst te bezoeken kunnen we trachten een gelegenheid te vinden om passende woorden van bemoediging te spreken. Dat kan misschien op de dag zelf, of later als we één van de betrokkenen spreken. Wellicht doet zich dan een mogelijkheid voor om een goed getuigenis te geven.
Een dergelijke bijeenkomst kunnen we bezoeken, omdat het geen eredienst is, en wij later hopelijk goed kunnen doen.

De HERE vraagt van ons dat wij Hem dienen overeenkomstig Zijn Woord. Dat betekent dat we alleen erediensten bezoeken van een gemeenschap waarvan we zeker weten dat deze gemeenschap trouw is aan Zijn Woord.
Dat zal tot gevolg hebben dat we geen erediensten bezoeken ter gelegenheid van een begrafenis.


5. De kerk in de hemel

Vraag:
Binnen de kerk en buiten de kerk, denken we niet te aards van de kerk in de hemel?

Antwoord:
De kans dat we te aards denken van de kerk in de hemel is al heel gauw aanwezig. Want wij kennen alleen maar het leven hier op aarde en dat is in een zondige situatie, en van de engelen hebben wij geen waarnemingen met onze huidige zintuigen.
Dat maant ons tot grote voorzichtigheid bij ons denken en spreken over de situatie in de hemel. De Bijbel gaat ons daarin voor.
Hoe is het in de hemel? Onvoorstelbaar, een situatie die geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen (1 Corinthe 2:9). Hoe het wel is weten we niet. We kunnen ons niet indenken hoe het leven zonder zonde is. Om toch enigszins een indruk te geven geeft de Schrift aan dat een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis voor Gods kinderen is weggelegd in de hemelen (1 Petrus 1:4). Dat betekent dat er geen vergankelijkheid is, dat er geen vlek is en dat er niets verwelkt.
Hoe zal dat dan zijn?
Heerlijk!
Hoe heerlijk? Dat weten we nu nog niet.

We weten wel dat de kerk in de hemel met ons, de kerk op aarde, mee leeft. Dat mogen we lezen in Openbaring 5: 8 -12:
“En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen. En zij zongen een nieuw gezang, zeggende:
Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.
En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en van de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen, zeggende met luider stem:
Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof.”

Er is bewustzijn en meeleven in het hiernamaals.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus. Daar wordt ons geopenbaard dat er volop bewustzijn is na dit leven, want de mensen in de hel en in de hemel weten van elkaar hoe zij er aan toe zijn, ondanks het feit dat er een onoverkomelijke kloof tussen hen is (Lucas 16:24-26).

Voor ons is dit een bemoediging om vol te houden, als we zien op ons geringe getal: De hemelse schare die niemand kan tellen leeft met ons mee en bidt voor ons.
Ons wacht een onvoorstelbaar mooie toekomst: bij de Here, in zijn heerlijkheid.
Houdt vol, zie toe op uzelf en op de leer, volhard in deze dingen; want door dit te doen zult gij zowel uzelf als hen, die u horen, behouden (1 Timotheüs 4:16).
Heerlijk is het om te weten dat er blijdschap is in de hemel over één zondaar die zich bekeert (Lucas 15:7).


6. Opbouw van elkaar

Vraag:
Wij hebben op de vereniging pas de eerste Corinthe-brief besproken. Daaruit leerden we dat alles dienen moet tot opbouw van de gemeente.
Kan een andere gemeente opgebouwd worden door jouw aanwezigheid?

Antwoord:
Ja, dat kan, een andere gemeente kan opgebouwd worden door uw aanwezigheid.
Wel bepalend is het motief dat we hebben voor het maken van een keuze. Staat daarbij de dienst aan de Here centraal?
Voor een kleine gemeente kan bezoek aan hun eredienst bemoedigend werken. We zijn maar een heel klein kerkverband, negen gemeenten en twee deelgemeenten in totaal niet meer dan 1500 zielen; maar wel “de 7000 die hun knie voor Baäl niet gebogen hebben” (1 Koningen 19:18, Romeinen 11:4), en we maken deel uit van de schare die niemand kan tellen (Openbaring 7:9).
We zijn niet alleen. Het geeft moed als je dat weer metterdaad merkt. Ook hier op deze wereld mogen we met elkaar meebidden en meeleven.


7. Opbouw van de gemeente bij veelvuldige afwezigheid

Vraag:
Kan het zo zijn, dat je de groei van het lichaam van Christus in de weg staat door vaak afwezig te zijn? Dit naar aanleiding van Efeze 4:16, gelet ook op vers 3.

Antwoord:
Efeze 4: 16 luidt als volgt:
En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde.
In Efeze 4:3 lezen we: En u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes.

Het motief om afwezig te zijn bij de erediensten of in de gemeente bepaalt of wij de groei van het lichaam in de weg staan.
De afwezigheid kan onvrijwillig zijn, bijvoorbeeld ziekte.
Voor veelvuldige afwezigheid zal een geldige reden moeten zijn.
Als er een geldige reden is, kunnen we dat verantwoorden voor de Here en naar de gemeente waar we deel van zijn. In een dergelijke situatie zullen de betrokkene en de gehele gemeente samen zoeken naar een weg om toch mee te doen aan het leven van de gemeente en daardoor mede de opbouw te dienen. Een chronisch zieke kan, door de manier waarop hij zijn ziekte draagt, een krachtig voorbeeld zijn van een leven in geloof en zo meewerken aan de groei van het lichaam van Christus.


8. De toets van het lidmaatschap van de kerk

Vraag:
U zei: “De kerk is het volk van de Here.”
In het Oude Testament was Israël het verbondsvolk, het volk van de Here. Toen was Israël Gods uitverkoren volk, de kerk van het Oude Testament. Toen was de toetssteen voor dat volk de verbondswet, met zijn zegen maar ook zijn dreiging bij verbondsverlating.
Is de gehoorzaamheid aan de verbondswet nog de toetssteen voor het lidmaatschap van de kerk van Christus?
Was dat de achtergrond van Efeze 4?

Antwoord:
Wie is mijn broeder en zuster en moeder? Iedereen die doet de wil van God de Vader, die in de hemelen is (Mattheüs 12:50).
Alle gelovigen hebben de roeping om zich bij de kerk te voegen, zij mogen niet op zichzelf blijven staan. In deze vergadering komen immers bijeen degenen die behouden worden, en buiten haar is geen heil. Daarom moet ieder zich bij haar voegen en zich met haar verenigen. Zo wordt de eenheid van de kerk bewaard; men onderwerpt zich aan haar onderwijzing en tucht, buigt de hals onder het juk van Jezus Christus en dient de opbouw van de broeders overeenkomstig de gaven die God aan allen verleend heeft, als leden van eenzelfde lichaam
(NGB artikel 28).
De toetssteen voor het lidmaatschap van de kerk is het geloof, immers zij die bij de kerk horen, zijn te kennen aan de kenmerken van de christenen, namelijk het geloof en hieraan dat zij, na de enige Heiland Christus aangenomen te hebben, de zonde ontvluchten en de gerechtigheid najagen, de ware God liefhebben, niet naar rechts of links afwijken en hun oude mens met zijn werken kruisigen. Dat wil echter niet zeggen dat er geen grote zwakheid meer in hen zou zijn, maar door de Geest strijden zij daar elke dag tegen, hun leven lang. Zij nemen voortdurend hun toevlucht tot het bloed, de dood, het lijden en de gehoorzaamheid van de Here Jezus, in wie zij vergeving van hun zonden hebben door het geloof in Hem (NGB artikel 29).
Wij spreken hier niet over de huichelaars, die zich in de kerk tussen de oprechte gelovigen bevinden en toch niet bij de kerk horen, al zijn zij voor het oog wel in de kerk (NGB artikel 29).
In het Oude Testament was Israël het verbondsvolk en werden zij geroepen om te leven naar de verbondswet, dat was een geloofszaak. Zij kenden de Christus nog niet, maar zij verwachtten wel Hem, die de kop van de slang zou vermorzelen.
Het verbondsvolk in het Nieuwe Testament is ook geroepen om te leven naar de verbondswet, dat is een geloofszaak. Wij kennen de Christus. In Efeze 4 wordt ons geleerd dat de eenheid van het verbondsvolk en het leven in gehoorzaamheid naar Gods wil, te danken is aan Jezus Christus.

Het lidmaatschap van de kerk wordt bepaald door geloof in Christus en dus door het gelovig doen van de wil van God. Dat behoedt ons ervoor om wetsheiligheid tot maatstaf te verheffen.
We zullen de eenheid van de Geest bewaren. Een waar geloof komt tot uiting in de levenswandel. Dat leert ons Efeze 4.
En dan doet het ons verdriet en hebben we teleurstelling als we zien dat velen, die de Naam van Christus willen belijden, niet die gehoorzaamheid hebben die Christus van hen vraagt in het daadwerkelijk zich laten vergaderen in die gemeente waar onverkort aan Zijn Woord wordt vastgehouden.


9. Een waar geloof

Vraag:
Misschien een ‘gevaarlijke’ vraag. Moeten we bij alle dankbaarheid voor de Reformatie van de kerk toch ook niet oppassen voor een “overcorrectie” inzake de waarde van het instituut ”kerk”?
Ons behoud ligt alleen in Christus.
Artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis houdt de kerk en de christen bij elkaar.

Antwoord:
Onder een overcorrectie verstaan we een zodanige correctie van een fout dat daardoor weer een fout ontstaat, maar dan in tegenovergestelde richting.
Over de term “de kerk als instituut” is in het verleden al veel gezegd en geschreven.
We mogen de kerk niet verabsoluteren en evenmin relativeren.
De kerk is het volk van de Here.
In de kerk wordt de zaligheid verkondigd en nergens anders. Daar wordt geworsteld om het volle Woord te bewaren en daar zullen we dan Gods zegen ontvangen.
In de ware kerk zullen we ons laten vergaderen.
Die worsteling om het Woord te bewaren hebben we elke dag te voeren omdat ons hart zondig is, 24 uur per dag. Die worsteling betreft ook het gevaar van overcorrectie, en wel ten aanzien van alle punten van ons geloof.
Een waar geloof is een stellig weten waardoor ik alles voor betrouwbaar houd, wat God ons in zijn Woord geopenbaard heeft. Tegelijk is het een vast vertrouwen dat de Heilige Geest door het evangelie in mijn hart werkt, alleen op grond van de verdienste van Christus (HC Zondag 7).
Elke dag weer zullen we ons inzetten om aan het Woord van God niets toe te doen en niets af te doen (Deuteronomium 4:2).
En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na (Openbaring 14:13).
Houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme (Openbaring 7:11).