Humanistische tolerantie in de kerk


2 Tess. 3: 6, 14, 15.
6 Maar wij bevelen u, broeders, in de naam van de Here Jezus Christus, dat gij u onttrekt aan elke broeder, die zich ongeregeld gedraagt, in strijd met de overlevering, die gij van ons ontvangen hebt. (...)
14 Als iemand niet luistert naar wat wij door onze brief zeggen,
tekent hem en gaat niet met hem om, opdat hij beschaamd
worde;
15 houdt hem echter niet voor een vijand, maar wijst hem
terecht als een broeder.




In het hoofdartikel van nr. 24 van 24 juni j.l. schreven we over tolerantie, verdraagzaamheid in de samenleving, ook wel politieke tolerantie genoemd. Juist wat wij nu aanmerken als godsdienstvrijheid berust op de tolerantie en vrijheid die de mens zonder God zichzelf meent te moeten toemeten. Deze mens ziet dit als een voor hem onaantastbaar goed. We zagen dat de gedachte over deze tolerantie voortkwam uit de ideeën van de Verlichting, de grote beweging uit de 18e eeuw. Het was de tijd waarin het humanisme tot grote bloei kwam, uiteindelijk steeds uitdrukkelijker verbonden met het atheïsme, de godloochening. De mens voelde zich verlicht en vrij. Niet meer geknecht door de norm van de Here en Zijn Woord.
Uit die beweging kwam ook de formulering van de rechten van de mens voort. In het streven om deze rechten tot gelding te brengen wilde men zich niet langer laten gezeggen door het recht van God en de norm van Gods Woord. Deze ontwikkeling heeft met de verwereldlijking steeds meer absolutistische trekken gekregen. Zo wil men liever afstand nemen van de term “tolerantie” omdat die term teveel een gedoogstatus aangeeft. Men wil zich niet als “getolereerd” zien. Alsof de andere partij beter is of het beter ziet. Het is nu de tijd geworden van de vrijheid en autonomie van het individu, aan wie een ander zijn opvattingen niet mag opdringen. Iedereen is zichzelf tot wet geworden: autonoom. Daarbij past geen onderscheid, geen discriminatie op basis van welk kenmerk of opvatting ook. Vrijheid van meningsuiting is het evangelie van deze mondige mens. Vrijheid ook als men daarmee zijn Schepper schendt en beledigt. Voorbeelden daarvan zijn het feminisme en het homo-huwelijk.

Intolerantie


Dit streven beheerst via de anti-discriminatie wetgeving steeds meer de inrichting van de samenleving. Zo verheft men tegelijk wetteloosheid tot een onaantastbaar goed. En juist daardoor botst men in een wetteloze samenleving al vaker op hen die de normen die God in Zijn Woord stelt, wel willen handhaven. Daar komt bij dat er toch nog één grens wordt getrokken aan de gepredikte absolute vrijheid. Die grens loopt daar waar men door zijn meningsuiting een ander zou discrimineren. Want dan doorbreekt men de ‘spelregels’, waarmee men aan ieder individu gelijke rechten toe wil kennen. Die grens is waarborg dat men het systeem van de vrije mens kan handhaven. Maar die grens leidt wel tot inconsequentie, namelijk discriminatie van hen die dit systeem of selectief (alleen voor zichzelf) gebruiken of het helemaal verwerpen.
Als voorbeeld van selectief gebruik kan genoemd worden de affaire rond politicus G. Wilders. Op basis van zijn uitspraken over moslims en hun geloof werd hem in februari dit jaar de toegang tot Groot-Britannië ontzegd, ook al deed hij een beroep op hetzelfde systeem van de vrijheid van meningsuiting. Tolerantie bleek toen intolerant.
Diezelfde intolerantie zal in toenemende mate vooral hen treffen die vanwege Gods norm en aanspraak, het hele systeem van de vrije autonome mens verwerpen. Gelovige christenen die hun publieke of niet publieke handelen willen normeren aan Gods Woord. Wij namen vorige keer als voorbeeld daarvan de zaak rond het ontslag van de leraar op een school met de Bijbel vanwege praktiserende homoseksualiteit.
Hoe de ontwikkelingen ook mogen zijn, voor de kerk is er geen reden tot paniek of onrust. In feite gaat het hier niet om een strijd tegen mensen van vlees en bloed, maar met de wereldbeheersers van deze duisternis. Het is de strijd van Christus met zijn legerscharen en Zijn kerk tegen de satan en zijn rijk. Ons is voorzegd dat er zware tijden zullen komen in de laatste dagen. Maar ook dat de Here Zijn kerk daarin zal bewaren. Wanneer zij haar Hoofd en Heiland blijft volgen, ook op haar plaats temidden van de samenleving, mag zij zich nu al overwinnaar weten.

Ook binnen de kerk


Met het signaleren van het gevaar van humanistische en antichristelijke tolerantie in de samenleving, is toch nog niet alles gezegd over haar invloed. Want de invloed ervan reikt tot binnen de kerk. Deze tolerantie heeft met name zo’n grote aantrekkingskracht omdat het de mens op een voetstuk plaatst. Een voetstuk dat al in het paradijs opgeworpen is, toen de mens in hoogmoed opstond tegen Zijn God. En zijn vrijheid tegenover Zijn Schepper ging afdwingen. Hij wilde als God zijn. Deze kernzonde beheerste ook de Verlichting en beheerst nog steeds het vrijheidsideaal van de huidige mens.
We zullen dus nooit moeten denken dat het humanistische systeem van vrijheid en verdraagzaamheid door ons wel buiten de kerk gehouden kan worden. De kerkgeschiedenis leert wel anders. We hoeven maar te denken aan de invloed van de Verlichting in de kerk van de 18e en 19e eeuw met het rationalisme en modernisme. Rationalisme is de filosofie dat de menselijke rede, het menselijk denken, verabsoluteert. Eerst werd deze heidense filosofie in de kerk gebruikt om het bovennatuurlijke van Gods handelen met het verstand te verklaren. Maar daarmee werd al miskend dat het menselijk denken verduisterd is. Deze filosofie vergat dat het denken slechts instrument is en als zodanig onderworpen dient te zijn aan Gods Woord. Het modernisme maakte gebruik van het rationalisme. Eerst nog om de Bijbelse waarheid te verdedigen op redelijke gronden. Maar door mensen als Hofstede de Groot en later J.J. Scholten en C.W. Opzoomer werd de Bijbelse leer losgelaten ten gunste van de menselijke vrije wil. In de kerk werd dit tegenstaan van de waarheid getolereerd met leervrijheid. De invloed van de menselijke rede en wetenschap ontaardde zo in eigenwilligheid en loslaten van de Bijbelse waarheid.
In plaats van de aangewezen tucht naar de Schriften offerde men door deze ongeoorloofde tolerantie kerkleer en kerkvolk op aan valse herders. Het kwam zo ver dat Groen van Prinsterer van de Hervormde Kerk van die dagen (1867) zei: “waar het ongeloof en de lastering het evangelie tolereert op voorwaarde dat het evangelie het ongeloof tolereert.”
Deze onschriftuurlijke tolerantie leidde tot vrijmakingen: de Afscheiding (1834) en de Doleantie (1886).
Hoe is het sindsdien gegaan? In de synodaal Gereformeerde kerken kreeg leervrijheid opnieuw zeer breed alle ruimte. De binding aan de Gereformeerde belijdenis werd losgelaten. Een nieuwe theologie werd omhelst waarin dwaalleer (Karl Barth) ruim ingang kreeg en de waarheid van Gods Woord werd betwijfeld en afgewezen (H.M. Kuitert, D. Sölle). Het is o.a. te lezen in het werkje van dr. M.J. Arntzen uit 1973, dat hij nog als lid van deze kerken schreef onder de veelzeggende titel Ootmoed of hoogmoed; geloofsgehoorzaamheid of nieuwe theologie. Intussen is deze trend over de hele linie verder gegaan in deze kerken, men tolereerde de vergaande dwaalleer van H. Wiersinga en C.J. den Heijer. Bij de fusie tot de PKN werd ook het homohuwelijk erkend. Vrouwen zijn er in het ambt en kinderen mogen aan het avondmaal. Evangelie-verkondiging onder de Joden heeft plaats gemaakt voor gesprek met Is met Israel. raël. In dit kerkgenootschap is verdraagzaamheid en vrijheid troef: landelijk kan alles, maar plaatselijk hoeft niets. Maar het ergste is dat het humanistisch tolerantiedenken het gezag van God en Zijn Woord heeft uitgehold. Het recht van de Here is ingewisseld voor het recht van de mens. Voor zijn recht op zijn beleving.

GKv en tolerantie


Maar hoe is het in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt gegaan? Na de vrijmaking van 1944 was er ware reformatie: terugkeer naar Gods Woord. Er werd leertucht geoefend. Het gezag van Gods Woord mocht worden gehandhaafd, de Waarheid bewaard in de jaren zestig tegenover de leer van B. Telder (inzake de zieleslaap) en het loslaten van de binding aan de belijdenis. Dat was tot grote zegen. Het kerkelijk leven bloeide. Toerusting voor het leven in de maatschappij werd geboden door het werk van de vele gereformeerde organisaties, gereformeerd onderwijs, gereformeerde kerkbladen en het Gereformeerd Gezinsblad (later Nederlands Dagblad) naast de wekelijkse Schriftuurlijke prediking. Valse leer en valse oecumene werden aangewezen en afgewezen. Steeds werd gewezen op de noodzaak van antithese en op het gevaar van onschriftuurlijke tolerantie die in strijd was met Gods Woord en Gods zeggenschap over onze levens (zie bv. de artikelenreeks uit 1994 van de hand van prof. J. Kamphuis onder de titel Kerk en tolerantie, De Reformatie 1994; jrg 69, p.293-295, 313-316,333-336, 353-356).
Maar vanaf de tachtiger jaren is daar verandering in gekomen. Men ging anders aankijken tegen de kerk. Men ging het zoeken in meer invloed en in het grote getal. Men ging leden van andere kerkgenootschappen toelaten in de redacties van bladen en de gereformeerde verenigingen. Men ging eenheid nastreven met kerkgenootschappen die dwaalleer (bv. van de christelijke gereformeerde prof. dr. B. Oosterhoff en dr. B. Loonstra) tolereerden. En intussen ging men mee daardoor, tolereren dwaalleer in eigen kring. Interkerkelijke liederen met verpakte dwaalleer werden binnengehaald. Avondmaalstafels werden open gesteld. Het gezag van Gods Woord en Gods geboden werd gerelativeerd. Schriftkritiek geaccepteerd. Tucht grootschalig achterwege gelaten. De mens en zijn beleving kwam al meer in het middelpunt te staan. Velen zien dit alles als een ‘bevrijding’. Men voelde zich los van het ‘exclusivistische’ gedachtegoed van na de vrijmaking. Los van de knellende banden van de kerkorde en de ware kerk gedachte. Maar het was dan wel een bevrijding tot de vrijheid van de mens en niet tot de vrijheid naar Gods Woord.

We zien in dit alles een herhaling van de kerkgeschiedenis: tolerantie ter wille van de mens en zijn beleving. Zo’n kerk heeft de kenmerken van de ware kerk verloren juist door haar tolerantie waardoor ze niet alles verwerpt dat in strijd is met het zuivere Woord van God (art. 29 NGB). Waardoor ze ook niet langer Jezus Christus erkent als het enige Hoofd, maar nu ook de mens met zijn vrijheid náást Gods Woord. Een pluralistische kerk van de valse tolerantie. Ook van deze kerk bleek vrijmaking nodig vanaf 2003. Een vrijmaking waarbij velen, zeer velen achterbleven. We schrijven dit nog steeds in verbijstering. Verbijstering om de neergang van deze kerken, die door de Here zo gezegend zijn geweest. Die zoveel voorgangers hebben gekend die de waarheid van de leugen hadden onderscheiden. Voorgangers die tevoren zelfs zo duidelijk opgekomen waren voor de trouw aan Gods Woord tegenover de knieval voor de autonome mens. Maar onze verbijstering betreft ook die velen, die wel inzicht hadden behouden, maar toch nog steeds zijn achtergebleven. Om nu nog in zo’n kerk te blijven waar men het gezag van het Woord van de waarheid heeft losgelaten, is levensgevaarlijk. Gevaarlijk niet alleen van de kant van mensen, maar juist ook van de kant van God Zelf! Hij is het immers Die slaat met verblinding (2 Tess. 2: 11,12) en met het vuur van Zijn verbolgenheid (Hebr.12 : 28,29; Ez. 22 : 30,31, ontdekkend is de preek van H.J. Schilder “Sions defensietekort” over deze tekstverzen uit Ezechiël in zijn “In Sion is het Woord nabij”, Vuurbaak 1976). Dat is de droevige les van de heilsgeschiedenis van Gods volk en van de kerkgeschiedenis. Blijven in zo’n ontrouwe kerk is deel hebben aan haar zonden (Openb.18:4).
In de volgende aflevering willen we nader ingaan op wat de Schrift leert over tolerantie in de kerk.