De blijvende betekenis van Schilders profetie (1)


Het zijn vooral jonge mensen in de kerk die al geruime tijd bezig zijn met de bestudering van de Institutie van Calvijn.
Er wordt nog meer gestudeerd. Zo zijn er wel kleine groepen jonge mensen die met elkaar lezen en bespreken wat K. Schilder schreef over de kerk. En dat is in onze tijd zeker niet minder belangrijk dan de studie van Calvijn.
Die activiteiten hebben onze warme belangstelling en steun. We zijn er dankbaar voor dat er zo een generatie komt die zich geroepen weet om profetisch bezig te zijn, in de kerk en daarbuiten. En profeten moeten natuurlijk eerst luisteren. In dit hoofdartikel een kleine bijdrage over de blijvende betekenis van Schilders profetie.


Schilder en de jeugd


Schilder heeft dikwijls jongeren aangesproken. In de twintiger jaren heeft hij ingespeeld op de 'beweging der jongeren', die in die jaren op gang was gekomen. Schilder heeft getracht deze beweging in gereformeerde banen te leiden, omdat hij het grote belang inzag van het meeleven van de jeugd.
Verder had hij in de na-oorlogse jaren een aparte rubriek voor de jongeren (Brieven aan een jongere tijdgenoot door Adolphus Venator).
Steeds heeft hij met name de jeugd opgeroepen profeten te zijn en met hun getuigenis de wereld aan te spreken.
Uit die directe aanspraak van de jeugd hebben wij twee voorbeelden van bondsdagredevoeringen.
Wij noemen eerst die uit 1922Kop of staart.
De titel werd ontleend aan Jesaja 9:14. De kop - dat is de leiding van Israël; de staart - dat zijn de valse profeten. De kop geeft de richting aan, de staart moet maar volgen en al kwispelt een staart nog zo - zij heeft geen eigen gedachten en geen eigen richting, zij heeft alleen maar mee te gaan.
Zo zag hij de valse profeten in het kielzog van de aanzienlijken, van de leiding. Valse profetie heeft geen eigen mening, maar loopt achter de heersende mening aan.
Ware profeten daarentegen durven alleen te staan en tegen de stroom op te roeien. Daarmee wilde Schilder niet beweren, dat je je niet moet bezighouden met de politiek en de actuele vragen van de tijd, alsof je je zou moeten terugtrekken in een isolement. Je moet juist wel ingaan op de vragen van de tijd. Maar je moet niet achter de heersende opvattingen aanlopen.
Hij noemt die voor de opvattingen van zijn tijd (wat actueel vandaag!) als volgt:
Hier prijst iemand aan de synthese, de fusie, het samengaan, zoveel het kan met anderen. Ginds poetst er een zijn reclamebord op voor het christendom van de grootste gemene deler. Elders heeft er weer een in de zin een stormloop op onze gelederen voor de sociale kwesties.

Maar op die manier worden we 'slaafse navolgers van de mode van de tijd en van de gril van anderen. Dan zijn we staart-profeten'.
Daarom riep hij de jonge mensen op om ware profeten te zijn:
Wij vragen de consequentie van onze hoge roeping....Wij zeggen niet:wij zijn er al.
Maar wij zeggen wel: God gaf ons genoeg. Wij hebben aan Zijn Woord genoeg. En wij zullen de kracht van dat Woord al breder ontplooien en de inhoud van dat Woord al beter laten spreken ook tegenover de kwesties van de dag, doch dan altoos alleen naar het Woord en om het Woord en door het Woord.
Zo alleen zijn we kop en niet de staart.
En als iemand zegt: ik ben bang voor al dat geroep van consequentie en nòg eens consequentie, dan zeg ik: ik ook.
Maar op één voorwaarde ben ik er niet bang voor. Het is op deze voorwaarde: dat wij consequent zijn aan ons beginsel.


Als tweede noemen wij dat Schilder jonge mensen opriep de wereld aan te spreken met hun getuigenis. Hij deed dat in de rede voor de meisjesbondsdag in 1951 Uw oecumenische taak.
Daarin bond hij hen op het hart, dat zij vooral niet moesten denken dat zij niets konden doen aan die oecumenische taak. Het lijkt namelijk wel alsof alleen de grote meerderheid van de christenen daar iets aan kan doen. Wat zullen wij op onze bescheiden plaats kunnen betekenen? Maar Schilder legde er alle nadruk op, dat het beslist niet aankomt op het getal, maar op de waarheid. Niet hoeveel mensen iets zeggen is beslissend, maar wàt zij zeggen.
Daarnaast riep hij de meisjes op als kerklid dit getuigenis uit te dragen.
We geven er een enkel citaat uit.
Eerst dan over de kracht van het getuigenis als de eerste oecumenische taak:
De mensen zèggen soms een tikje smalend: nu ja, dat is goedkoop genoeg. Geef ons maar liever wat mánnelijkers te doen. En vooral, als ge het woord 'oecumenische taak' in de mond neemt, geef ons dan direct een wérkprogram. En een beginselprogram. Want ánders kunnen we immers niets beginnen?

In die tijd was juist de discussie gaande binnen het GPV of er een beginselprogram moest komen of niet.
Schilder wijst die gedachte af. Hij blijft er bij, dat het allereerst aankomt op getuigen. Hij zegt ervan:
Ik vrees wel eens, dat men u vandaag de hoge waarde van een trouw getuigenis wil leren ontkennen....
Ik zeg u evenwel: uw oecumenische taak, uw pénsum nummer één is; trouw getuigen. In 'getuigen', mits het niet opgaat in religiosistische zélfbeschrijving, doch in het rustig, evenwichtig doorgeven van de door ons beleden Schriftinhoud, ligt het begin van alle christelijke taakvervulling op oecumenische gebied.

Hij wijst er verder op, dat getuigen heel zwaar is. Immers, de twee getuigen van Openbaring 11 moeten
hun getuigenis 'voleinden', eruit halen wat er in zit. Niet maar de oude leuzen repeteren , maar puntig spreken over de voorzichtig uit de doeken gedane consequenties uit wat God ons heeft gezegd voor heden en voor morgen en voor overmorgen.

Dat getuigen, zo vervolgt Schilder, is heel zwaar, men wordt er nijdig over; maar tegelijk betekent het een zegen voor jezelf.
Hij zegt dan verder, dat dat getuigenis door de kerk de wereld moet worden ingedragen. Daarom is de tweede oecumenische taak:
u rustig te laten kennen aan en in een brandende liefde voor uw kerk met haar stevig gebonden en confessioneel ingeleid lidmatenboek, dat nochtans altijd ruimte heeft voor in te voegen losse bladen....
uw kerk als Gods zichtbare legitieme vergadering liefhebben...en expansie zoeken voor het Woord van God.

Dat was een van de laatste lessen, die deze profeet ons mocht voorhouden.
Wij zullen dat moeten geloven. Want inderdaad, de schijn hebben wij tegen. Wij worden altijd maar weer afgeschilderd als de mensen, die altijd alleen maar op zichzelf willen staan.
Wij moeten geloven dat we alleen door vast te houden aan Schrift en Belijdenis echt oecumenisch bezig zijn.

Luisteren


Voor een profetisch getuigenis is de eerste vereiste om goed te luisteren: niet alleen is studie van Schrift en Belijdenis onontbeerlijk, maar ook een begrijpen van de geest van de tijd.
Het spreekt vanzelf, dat een profeet, vóór hij spreken kan, eerst moet luisteren.
Dat luisteren betekent niet alleen de Schrift onderzoeken, maar ook de Belijdenis van de kerk kennen: in de loop van de eeuwen heeft de kerk al zoveel dwalingen moeten weerleggen, en dat is neergelegd in de Confessie. Waarbij we dan bedenken dat er niets nieuw onder de zon is - elke dwaling is er al geweest. Schilder heeft ontzaglijk veel gedaan voor het echte begrijpen van de Bijbel. Daarbij heeft hij ons ook de Belijdenis weer doen kennen.
Daarbij moeten we de geesten beproeven en onze tijd kennen.
Ook daarin kan Schilder onze gids zijn. Natuurlijk was hij kind van zijn tijd; vandaag zijn er weer andere problemen aan de orde. Maar toch heeft hij de geest van de tijd gekend, en die is eigenlijk altijd dezelfde.
Wij zullen dus achtereenvolgens spreken over Schilders verstaan van de Bijbel, zijn uitleg van de Belijdenis en zijn uitleg van de geest van de tijd.

Schilders verstaan van de Bijbel


Schilder kwam steeds op voor het gezag van de Bijbel (Assen-1926). In deze tijd van 'ervaring' is dat nog steeds belangrijk, nu nog veel meer dan vroeger. Het is een zegen dat we elkaar daar dan ook aan binden: zo zegt de HEERE in zijn Woord en daar moeten we naar luisteren.
Dat is niet vanzelfsprekend. Steeds probeert de duivel te tornen aan het gezag van de Bijbel, want als dat eenmaal weg is en niet meer erkend wordt, heeft hij vrij spel om de mensen te laten gaan op hun eigen wegen en eigen verzinsels en bedenkingen laten volgen. Dan komen er allerlei discussies, waar het maar steeds op neerkomt: ik zie het zo, en ik denk er zo over.
Dat ging niet buiten de Gereformeerde Kerken om. We denken aan de moeitevolle strijd van 1926 over het gezag van de Bijbel, gehandhaafd tegenover Dr. Geelkerken, die kritiek oefende op de eerste hoofdstukken van Genesis. Schilder stond in die tijd daarin niet alleen, maar later, toen de scherpe kantjes er af waren, wel. Toen zei hij: als het ernst was (uw ja zij ja) en het is waar, dat Geelkerken en zijn volgelingen niet gereformeerd zijn, dan moeten wij daarvoor stáán en niet net doen (in allerlei samenwerking), of ze toch wel gereformeerd zijn.

Later, in de vrijmakingsstrijd, ging het weer om de waarheid van Gods Woord. In het kort: de theorie van de veronderstelde wedergeboorte hield o.m. ook in, dat je van iemand, die later God de rug toekeert, moet zeggen dat zijn doop niet echt was geweest, hij was ook niet echt in het verbond geweest en, het ergste van alles: Gods belofte aan hem was niet waar gemeend geweest. Anders gezegd: de belofte is pas waar, als ze in geloof aanvaard wordt. Men sprak toen van correlatie. Dat betekent, dat het één niet zonder het ander kan, dat het één alleen van kracht is als het verbonden is met het andere. Dus de belofte is dan pas een echte belofte, wanneer ze aanvaard wordt. Geloof en belofte worden op die manier correlate begrippen genoemd.
Wij zeggen wel: de belofte wordt alleen vervuld in de weg van geloof. Maar wij zeggen beslist niet dat er alleen dan sprake is van een ware belofte, wanneer er geloof is. De belofte van de HEERE is wel waar, Zijn woord is waarheid, ook wanneer het verworpen wordt. Anders zouden we de HEERE de schuld geven van het ongeloof: de belofte was niet echt!
Toch werd zo onderscheiden tussen volle en niet-volle belofte, dat is tussen echt-gemeende en niet-echt-gemeende belofte.
Daar lag de bijl aan de wortel van de boom. Want datzelfde begrip van correlatie is later toegepast op de hele Schrift. Het werkte door: de Bijbel is pas echt Gods Woord, wanneer ze in geloof aanvaard wordt. De Schriftkritiek was toch binnengekomen.
Schilder heeft van meet af aan dit gevaar onderkend en ertegen gestreden met al zijn kracht. Daarin stond hij tenslotte wel alleen. We mogen zeggen: de HEERE heeft hem gebruikt om Zijn Woord te bewaren.

Het begrijpen van de Schrift


Schilder heeft zich tegen veel conservatieve methoden van Schriftuitleg gekeerd: een exemplarische of typologische of psychologische Schriftverklaring.
Daar zijn we in het hart van de reformatorische beweging van de dertiger jaren. Die kwam op gang vooral door deze zaak van de Schriftverklaring. Die had een grote invloed op jonge predikanten. Gemeenten gingen ineens luisteren: men hoorde een nieuw geluid en de kracht van de Schrift kwam tot hen.
Dat is er nog. Ik denk dat gemeenten van oudere predikanten dikwijls nog herkennen, dat zij door K. Schilder gevormd zijn. Dat kwam dus uit de vernieuwende aanpak van de Schriftverklaring.
Dit is een belangrijk gegeven, dat met veel voorbeelden is te bewijzen. Schilder had een heel eigen, aparte aanpak van Schriftverklaring. Opmerkelijk was hoe hij tegenover allerlei vastgeroeste gewoonten zijn eigen weg ging, en nieuw licht deed vallen op allerlei Schriftplaatsen. Dat was zo in zijn preken, en in zijn Schriftoverdenkingen - die zijn verzameld in de serie van werken van K. Schilder. Echt een openbaring was zijn grote werk in drie delen Christus in Zijn Lijden.
We geven enkele voorbeelden.

Taalgebruik


Eerst iets over zijn taalgebruik. Schilder had een hekel aan wat hij 'kerktaal' noemde, alsof de gewone taal blijkbaar voor preken en bidden en mediteren te gewoon zou zijn.
Hij hield er van om zo gewoon mogelijk te spreken, ook over heilige dingen.
Een voorbeeld ervan vinden we in 1930 in een artikel in DE REFORMATIE over het Kerstfeest. Hij wilde aanwijzen dat de komst van de Heere Jezus in deze wereld betekent dat hij in het alledaagse leven binnenkwam. Hij zegt dan ook: wij moeten leren dat de vleesgeworden God, als Hij heden had willen verschijnen, in een auto gezeten zou hebben. Daarmee, zo zegt hij dan verder, zet God ons en Zichzelf midden tussen de vaten en kannen en kruiken, en Hij vraagt ons aan de deur van de garage: gelooft u dat? Want ik moet in mijn garage zalig zijn. Zo kwam Christus in het volle leven en is Hij er nog.
Hij heeft daarmee wel mensen gechoqueerd - zij vonden het lang niet heilig genoeg.

Verwerpen van typologische methoden


Typologie betekent: van bepaalde mensen een type van Christus maken. Heel duidelijk is dat het geval met Jozef. Deze had eerst een tijd van vernedering, en kreeg daarna een tijd van verhoging. Daarin, zo zei men, is hij een type van Christus, Die ook na vernedering verhoogd werd.
Schilders bezwaar was dat op die manier de Bijbel eigenlijk een verzameling losse verhalen werd:
Dan plaatsen wij hier en daar een messiaans lichtje:
A. wordt een type van Christus vanwege die en die bijzonderheid, eeuwen later staat het met B op een ander plekje van de aardbodem net zo, van C enkele eeuwen later in een heel ander milieu geldt weer hetzelfde. Maar de voortgang van Gods werk in het geheel van Zijn openbaring en van Zijn werken verdwijnt uit het gezicht.


Verhalen van mensen


Nog erger vond hij het dat zoveel Schrift-'verklaring' opging in wat allerlei mensen vroeger zoal meemaakten en dachten en ondervonden. En dat dan vaak psychologisch verklaard.
Als voorbeeld noemen wij Thomas: je kunt er eindeloos over speculeren wat het toch wel geweest is dat Thomas er niet bij was en dat Thomas zo ongelovig was. Over zijn persoon en temperament en aanleg en karakter. Maar Schilder werd niet moe dat telkens weer te benadrukken: niet de mens (Thomas of David of Petrus) moet centraal staan, maar het gaat over Christus.
De Schrift is er niet om ons de karakters en zielsgesteldheid van mensen te verhalen, maar om ons te doen zien, hoe God Zich geopenbaard heeft in Jezus Christus.
Het evangelie is geen roman die ons vertelt over de liefde van Maria, die Jezus zalft of een psychologische beschouwing over haar. Of ook: de figuur van Judas met zijn innerlijke conflicten en zijn eigen karaktertrekken - zij mogen ons niet Jezus Christus doen voorbijzien, want om Hem gaat het.

Schilder wilde dus beslist niet mensen beschrijven, psychologisch, die in het middelpunt plaatsend. Hij zag in, dat veel Bijbeluitleg eigenlijk anthropocentrisch was en geen recht deed aan de eigenlijke inhoud van de Bijbel.
Daarmee kan zo gemakkelijk het subjectivisme binnenkomen, dat is dat de mens, weliswaar met zijn zielennood en zijn geloofsbeleving, in het middelpunt staat. Vanuit zijn gereformeerde Schriftbeschouwing stelde hij zich tegenover subjectivisme en individualisme, bevinding en mystiek.
Daartegenover klonk in zijn eigen visie door, dat hij rekende met de voortgang van de geschiedenis en met Gods voortgaande heilsgeschiedenis.

Heilshistorische, christocentrische methode van Schriftverklaring


Daarvoor in de plaats heeft hij geijverd voor een heilshistorische, christocentrische methode van Schriftverklaring en die ook zelf steeds meer toegepast.
Schilder heeft de Schriften geopend op een voor die tijd unieke wijze. Hij heeft alle nadruk gelegd op de eenheid van de hele Schrift en de openbaringshistorie en de samenhangen laten zien. De Bijbel is immers geen verzameling verhalen van Bijbelse geschiedenissen, maar één geschiedenis. Het middelpunt van de heilsgeschiedenis is Christus.
Een mooi voorbeeld daarvan is, wat hij in Christus in Zijn Lijden geschreven heeft over het kruiswoord: Vrouw, zie uw zoon, zoon zie uw moeder.
Een enkel citaat uit dat hoofdstuk.
Het gaat dan al gauw uitsluitend over Maria en haar smart en hoe zij opgevangen wordt. Maar, zegt Schilder, als Jezus Maria haar plaats wijst, zoekt Hij zijn kerk.
Hij kiest niet uit Zijn broeders-naar-het-vlees er één, die voor Maria heeft te zorgen...maar Johannes, de candidaat-apostel. Straks zal Johannes ook over Maria gesteld zijn als apostel, zal hij ambtelijk gezag over haar hebben. Jezus zet Zijn moeder op de wegen van het apostolaat. Maria heeft haar plaats in het geheel van die vrouw, van wie Openb. 12 zegt dat die het Kind heeft gebaard. Voortaan zal zij niet meer gelden als de moeder van Jezus, maar als een lid van de kerk. Daarom heet zij: vrouw. Zij krijgt dan ook geen erezetel in de kerk. In Hand. 1 worden de personen genoemd, die bijeen zijn in afwachting van Pinksteren. Dan worden eerst de apostelen genoemd, de geroepen ambtsdragers, eerst de geestelijke familie - pas daarna de bloedverwanten van Jezus.
Hij zet Maria op haar plaats in de kerk!
Conclusie: in de Bijbelstudie moeten wij maar niet hoofdstuk voor hoofdstuk en verhaal voor verhaal bezien, maar de eenheid van de Schriften in het oog proberen te krijgen, bij de behandeling van elk Bijbelboek.


Volgende week D.V. het vervolg.