De jaren zestig (3): de gemeenschap verbroken


De gemeenschap der heiligen is geen democratie. Het is niet zo dat Gods volk zichzelf regeert. Elke gelovige afzonderlijk is slaaf van zijn Heer in de hemel. En dat is tegelijk het niveau waarop zij elkáár vinden. Het loopt fout in de kerk, de gemeenschap wordt opgebroken, zodra slaven zich gaan inbeelden dat zij ook een beetje ‘heer’ zijn. Dan gaan ze heersen over anderen. En dat gaat altijd ten koste van het gezag van de enige Heer, Christus. De kerk is een christocratie. Maar in de geschiedenis van de kerk zien we het toch telkens weer gebeuren dat ménsen zich tussen Christus en zijn volk in willen dringen.
Ook in de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken na de Vrijmaking steekt dit kwaad telkens weer de kop op. Voor de uiteenlopende vormen waarin het zich voordoet, zijn verschillende termen in gebruik.
Dominocratie bijvoorbeeld. Die doet zich daar voor, waar geliefde predikanten de genegenheid die ze allerwegen ondervinden, naar het hoofd stijgt. Ze gaan dan hun particuliere opvattingen als Gods wil verkondigen en vinden het niet nodig, die te onderbouwen met argumenten uit Gods Woord en de leer der Kerk. De in de consistoriekamer vergaderende kerkenraden laten zich daarin soms meeslepen, stellen zich (in meerderheid) achter hun predikant op, en ziedaar: een nieuwe –cratie is geboren: de consistoriocratie.
Ook op de vergaderingen die wat aantal vertegenwoordigde kerken betreft tussen kerkenraad en generale synode in liggen, classis en particuliere synode, kan het gebeuren dat besluiten worden genomen die meer op menselijke wijsheid dan op Gods Woord gegrond zijn.
De term synodocratie is vooral bekend geworden door de kerkstrijd in de jaren veertig. Hiermee wordt aangeduid een synode die haar gezag misbruikt om van Gods volk dingen te vragen die zij niet vragen mág.
Kort geleden kwam ik ergens het woord deputatocratie tegen. Dat is het kwaad dat door de generale synode benoemde deputaatschappen er met hun opdracht vandoor gaan en verbouwereerde synodes en daarin de kerken opzadelen met voldongen feiten, die moeilijk terug te draaien zijn. Maar daarmee komen we bij de actualiteit, en die wilde ik nog even laten rusten. De jaren zestig gaven machtsmisbruik op diverse fronten te zien, waarbij we verschillende van de genoemde vormen van heerschappijvoering tegenkomen. En daarbij vergeten we niet dat je ook over anderen kunt heersen door niet te doen, door de hulpverlening waartoe je je verplicht hebt, na te laten.

Wat eraan voorafging


Na het vertrek van ds. B.A. Bos en zijn medestanders in 1950 was de oecumenistische drang niet uit de vrijgemaakte kerken verdwenen. Er bleven velen achter voor wie de eenheid ging boven waarheid en recht. Nog steeds werd gelonkt in de richting van de synodaal geworden kerken.
Een nieuwe aanval zette in met de generale synode van Utrecht, 1959, van de synodaal geworden kerken. Door deze synode werden de leeruitspraken en vonnissen uit de jaren veertig anders verpakt, maar in wezen gehandhaafd. Zij stuurde niettemin een verzoeningsgezinde brief naar de eerstvolgende synode van de Gereformeerde Kerken, die in ’61 in Assen zou samenkomen. Velen zagen hier een mogelijkheid om de draad van de samensprekingen weer op te nemen. Onze synode zag echter geen bewijzen van berouw en bekering aan synodale zijde. Zij reageerde om die reden afwijzend, en zette daarmee het beleid van alle gereformeerde synodes van na de Vrijmaking voort. Maar nu stak er een storm van verontwaardiging op. Er gebeurde precies wat K. Schilder en anderen tien jaar daarvoor al hadden zien aankomen. Het sluimerende independentisme kwam nu in het volle licht. Hier en daar werd rustig verder samengesproken, en individuele predikanten deden dat vrijmoedig buiten hun kerkenraad om. Bekend zijn geworden Ds. J. van der Schaft, van Murmerwoude, en ds. A. van der Ziel, uit Groningen Zuid, doordat hun optreden door de generale synode van Rotterdam-Delfshaven (1964) moest worden beoordeeld.

Dominees op drift


De geschiedenis van de vrijgemaakte GK levert nogal wat voorbeelden op van dominees op drift. B.A. Bos, over wie we eerder uitvoerig schreven, is er het klassieke voorbeeld van uit de periode kort na de Vrijmaking. Voor de jaren zestig concentreer ik me op ‘de zaak - ds. A. van der Ziel’, omdat het door hem in gang gezette proces van ontbinding zo typerend is, en als een rode draad door de kerkgeschiedenis van de jaren zestig heen loopt. Zijn optreden is tegelijk een goed voorbeeld van dominocratie.
Ds. A. van der Ziel in Groningen-Zuid had grote bezwaren tegen het beleid van de vrijgemaakte Gereformeerde Kerken inzake samensprekingen met de synodaal geworden kerken, zoals dat in 1961 nog eens was bevestigd. Hij vond het ‘onevangelisch’ en ‘sektarisch’. Hij probeerde echter niet via de kerkelijke weg invloed op dit beleid uit te oefenen, maar volgde zijn eigen koers. Die hield in dat hij zelfstandig samensprekingen organiseerde met de synodale kerkenraad ter plaatse. Ondanks herhaald vermaan van zijn kerkenraad, die de besluiten van Assen als bindend aanvaardde, ging hij toch door. Het ideaal van Van der Ziel was: ‘alle gelovigen in een kerkverband, terwijl het er dan niet op aankomt, of die ‘kerk’ vertoont de kenmerken van de ‘ware kerk’ naar Art. 29 van onze Belijdenis.’ Het was duidelijk dat hij er diep van overtuigd was, dat hij het bij het rechte eind had. Maar hij probeerde op geen enkele manier de andere leden van de kerkenraad te overtuigen van de onschriftuurlijke weg die zij in zijn ogen gingen. Zo werd de gemeenschap opgebroken. Want de een zei om ’s Heeren wil ja, waar de ander, ook om ’s Heeren wil, neen meende te moeten zeggen. En dat is natuurlijk een onmogelijke situatie. In de kerk kunnen ja en nee niet naast elkaar staan als het om zulke wezenlijke zaken, ja, om het bestaansrecht van de kerk gaat. Uiteindelijk kwam de kerkenraad van Groningen-Zuid dan ook tot de overtuiging dat het optreden van zijn predikant schorsingswaardig was.

Classes uit de koers (1)


De geschiedenis van de jaren zestig geeft naast op drift geraakte dominees ook nog al eens het beeld te zien van een classis die de koers is kwijtgeraakt. Dat gebeurde ook in Groningen, toen de kerk van Groningen-Zuid steun zocht voor haar overtuiging dat ds. Van der Ziel zó zijn werk niet langer kon doen.
Schorsen van een ambtsdrager, zo hebben we dat in de Kerkorde vastgelegd (Artikel 79), doet een kerkenraad niet op eigen houtje, maar mede op grond van het oordeel van de door de classis aangewezen naburige gemeente – in dit geval die van Groningen-Noord. Die kon of wilde de overtuiging van Zuid echter niet tot de hare maken. Ook de eerstvolgende classis (juni 1963)liet Groningen-Zuid in de kou staan.
De breuk in de gemeenschap liep dus door. Deze keer doordat werd nagelaten te doen wat duidelijke plicht was: hulp bieden aan een hulp-behoevende kerk, in zaken die voor de hele gemeenschap duidelijk moesten zijn. Van deze weigering tot hulpverlening ging de kerkenraad in appel bij de eerstvolgende particuliere synode. Intussen ging ds. Van der Ziel onverdroten door met zijn particuliere meningen uit te dragen, ook van de kansel. Om verdere schade te beperken, schorste de kerkenraad ds. Van der Ziel toen in eigen verantwoordelijkheid.
Dat gaf nogal wat tumult. In zekere zin terecht. Formeel kwam de kerkenraad hierdoor immers in strijd met de kerkorde. Maar het probleem was dat die kerkorde al was genegeerd en praktisch buiten werking gesteld, toen de genabuurde kerk en de classis weigerden hun plicht te doen en een oordeel te geven.
Van der Ziel begon intussen voor zichzelf en hield met het deel van de gemeente dat hem volgde samenkomsten in een zalencentrum in de Groninger binnenstad: het Tehuis. Om deze scheurkerk aan te duiden, werd daarom in het vervolg meestal over ‘de Tehuis-gemeente’ gesproken.
Later zou de Generale Synode van Rotterdam-Delfshaven (1964) de handelwijze van de kerkenraad goedkeuren. Deze had zijn verantwoordelijkheid voor de gemeente goed gezien en daarnaar gehandeld.

Classes uit de koers (2)


Een classis in het zuiden die ook de koers was kwijtgeraakt: die van Noord-Brabant/Limburg. Hier lag de zaak anders.
Weliswaar was ook hier een dominee op drift geraakt. Het betrof ds. B. Telder van Breda, die in 1960 een boek had gepubliceerd Sterven ... en dan? Hierin besprak hij de vraag, of Gods kinderen bij hun sterven naar de hemel gaan. Zijn antwoord was: Nee, niet direct. En hij probeerde dat met allerlei bijbelteksten te onderbouwen. Hiermee kwam hij natuurlijk in strijd met de belijdenis, die hij juist had beloofd te verdedigen. Want in Zondag 22 van de Heidelbergse Catechismus belijden we op grond van de Schrift onder meer dat ‘mijn ziel na dit leven terstond tot haar Hoofd Christus opgenomen zal worden,...’ Anders dan in Groningen-Zuid stelde de kerkenraad van Breda zich achter zijn predikant, en dus achter zijn afwijkende leer. Zoals hij deze predikant al sedert de Vrijmaking in zijn independentistische grillen was gevolgd. Hij verbrak daarmee de gemeenschap in het geloof met de andere kerken in het verband.
Ook de classis Noord-Brabant/Limburg 1961 liet na wat zij doen moest. Zij had immers de betreffende predikant tot de dienst des Woords in haar ressort toegelaten, zij had ook de plicht hem ter verantwoording te roepen in deze zaak.

Particuliere synodes op dwaalwegen


Ook al greep het kerk-individualisme sterk om zich heen, er zijn uit deze periode ook goede dingen te melden.
In het Zuiden veroordeelde de particuliere synode in 1962 de leer van ds. Telder c.s.
De particuliere synode van Groningen, die in 1964 moest oordelen over de schorsing-in-eigen-verantwoordelijkheid door Groningen-Zuid van ds. Van der Ziel, stelde de kerkenraad in het gelijk.
Maar neem nu Noord-Holland.
Ook daar was een dominee op drift geraakt, ds. L.E. Oosterhoff van Beverwijk, die een vorm van verbondsautomatisme leerde.
De kerkenraad wilde hem na vele vergeefse vermaningen schorsen, maar vond ook hier geen steun bij de genabuurde kerkenraad, die van Haarlem. Ook de classis Haarlem liet verstek gaan, toen op haar een beroep werd gedaan. Hetzelfde gold voor de particuliere synode van Noord-Holland.
Toen de raad de schorsing toch doorzette, viel de gemeente uiteen in een gedeelte dat ds. Oosterhoff bleef erkennen en een gedeelte dat zijn dwaalleer verwierp en in doleantie ging.
De generale synode van Rotterdam-Delfshaven 1964 erkende de dolerende kerkenraad. Maar de particuliere synode van Noord-Holland negeerde het jaar daarop deze uitspraken en bleef de kerkenraad-Oosterhoff ontvangen en veroordeelde expliciet de classis Haarlem, die zich bij de uitspraak van de generale synode had neergelegd.
De PS Noord-Holland vervolgde hiermee de dwaalweg die zij al eerder was ingeslagen toen zij n.a.v. de uitspraken van deze synode inzake Van der Ziel de wettigheid ervan betwistte. Zo werd ook hier de gemeenschap verbroken.

Tot zover dit overzicht in grote lijnen van wat zich in de eerste helft van de jaren zestig in de Gereformeerde Kerken afspeelde. Daarbij bleef natuurlijk veel ongenoemd. De volgende keer hopen we uit te werken, hoe ons oordeel over dit stuk van onze geschiedenis mede bepalend is voor onze visie op de huidige toestand van onze kerken.