Gods wet in de opvoeding (10, slot)


We komen aan het eind van de serie Gods wet in de opvoeding. We willen stilstaan bij het tiende gebod. Gij zult niet begeren (...) iets dat van uw naaste is. Niet zijn huis, niet zijn vrouw, niet zijn rund, niet zijn ezel, helemaal niets dat van uw naaste is.

Gods wet kinderen geleerd

In elk van de geboden komt Gods liefde uit. Elk gebod is een liefdesgebod. Wij weten niet meer hoe we van God houden kunnen. We weten niet meer hoe we onze naaste moeten liefhebben. Maar God wil het ons leren. Zijn Geest schrijft de wet in onze harten (Hebr. 8:10). Nu moeten en willen wij onze kinderen christelijk opvoeden. Zij moeten leren God lief te hebben en de naaste als zichzelf. We mogen daarbij middel in Gods hand zijn, door onze kinderen de nieuwe gehoorzaamheid voor te leven. Door de kinderen voor te leven wat het is om met het hele hart (met de levenshouding) gericht te zijn op God en op zijn geboden.

Kinderen liefde leren

We moeten kinderen Gods geboden leren. We moeten hen laten beleven, leren zien dat Gods geboden liefde zijn en goed voor ieder mens. Daarbij houden we rekening met hun kind-zijn. Zij drinken melk, zij eten nog geen vast voedsel. Daarom moeten we ook bij dit tiende gebod vragen: Welke vorm is nu geschikt om de norm en liefde van de wet aan kinderen te leren? Hoe komt het tiende gebod terug in het leven van een kind?

Tevredenheid

Ja, hoe komt het tiende gebod terug in het leven van onze kinderen? Zij zien allereerst vele jaren onze omgang met dit gebod.

Het tiende gebod verbiedt ons allereerst om jaloers en hebzuchtig te zijn. Zijn wij tevreden met wat de Here ons geeft? Zijn we tevreden met ons huis? Niet omdat ons huis het grootste is, maar omdat God het goed vond voor ons? We moeten net als Paulus tevreden zijn met wat Gods ons geeft (Fil. 4:11). En dat kan als we leven met onze ogen gericht op de eeuwige toekomst. Als we weten dat alles ons uit Gods Vaderhand ten deel valt. We mogen niet ontevreden zijn.

Dat betekent niet dat we niets mogen vragen aan de Here. We mogen bidden om eten, om drinken, om kinderen, als we dat doen met het oog op Gods koninkrijk. Niet als we het uit ontevredenheid met de huidige situatie vragen.

Kinderen zullen zien hoe we met het tiende gebod leven. Zij zien of we blij en tevreden zijn met wat de Here geeft. Of we niet anders willen zijn dan we zijn. Zij zien of we onze zegeningen kunnen tellen of dat we alleen het groenere gras bij de buren zien.

Reclame en loten

Bepaalde zaken geven onze kinderen moeite om te leven naar het tiende gebod. We denken aan reclames. Reclame maken is niet per definitie fout. Artikelen moeten aangeprezen worden, anders worden ze ook niet verkocht. Als reclamekijkers moeten we ermee om leren gaan. Moeten we leren dat we niet alles hoeven hebben. Maar we moeten onszelf en onze kinderen wel beschermen. Want we leven in een hebzuchtige wereld. We moeten alles kunnen hebben wat we willen hebben. En daar schaamt de maatschappij zich ook niet voor. Sterker nog, zij speculeert erop. Bijvoorbeeld bij de loterij. De loterij prikkelt de hebzucht. Misschien kun je iets groots winnen. De loterij speculeert op onze hebzucht. De kans is klein dat je iets wint en toch doen veel mensen mee. Omdat die grote prijs trekt. Daarin kunnen we onze kinderen laten zien dat we anders zijn. Wanneer we bedanken voor de loten bij de deur of aan de kassa.

Alle geboden

Het tiende gebod vraagt meer dan alleen niet hebzuchtig zijn. Dit gebod omvat eigenlijk alle geboden. Want de aanleiding om te stelen is de begeerte naar iets dat van een ander is. De oorzaak van overspel is een ander begeren. Daarom antwoord de catechismus (zie Zondag 44) op de vraag wat God in het tiende gebod eist: Dat zelfs de geringste neiging of gedachte die tegen enig gebod van God ingaat, in ons hart nooit meer mag komen. De HERE vraagt dus ons hele hart. Hij vraagt niet alleen ons gedrag, maar heel ons hart.

Dat hart is voor een ander niet te zien. Daarom is het goed om met onze kinderen te praten over het leven met de Here. Daarmee moeten we beginnen als ze jong zijn. Dan kunnen we ons erin oefenen. Wij en onze kinderen. Dan wordt er al vroeg een vertrouwensband gevormd. Een band waarin ook over het geloof gesproken kan worden. Een puber zal niet zo snel vertrouwen geven en vragen stellen als dat eerder geen gewoonte was.

Slechte begeerten moeten goed worden!

We moeten onze kinderen dus leren om niets te begeren dat tegen Gods geboden ingaat. Maar nog meer! Slechte begeerten moeten goede begeerten worden. Wij moeten, zo antwoord de catechismus verder, met heel ons hart alle zonden haten en liefde tot alle gerechtigheid hebben. Wij moeten niet iets zoeken dat van onze naasten is. Maar zoekt eerst Gods Koninkrijk en zijn gerechtigheid en dit alles (eten en kleding) zal u bovendien geschonken worden! (Mat. 6:33).

Goede begeerten. Goede verlangens. Daarvan wordt in de psalmen gezongen:

Zoals een hinde smacht naar water, zo smacht mijn ziel naar U, o God (Ps. 42:2).

Mijn ziel verlangt naar de voorhoven van de Here (Ps. 84:3a).

Naar Uw bevelen verlang ik (Ps. 119:40a).

Paulus verlangt ernaar bij de Here te zijn.

Daarvan mogen ook wij getuigen naar onze kinderen, naar de kinderen van de gemeente toe.

Ellendige opvoeders

Wat zou het heerlijk zijn als we onze kinderen dit alles in volmaaktheid konden voorleven. Maar dat is niet zo. Want wij hebben, zoals Zondag 44 zegt, maar een klein begin van de gehoorzaamheid aan welk gebod dan ook!

Wij kunnen het geloof niet aan de kinderen geven. Wij zijn zelf ellendige mensen, ellendige opvoeders. Dat blijkt telkens weer.

God wil ons als ouders als middel gebruiken. Daarom moeten we ernst maken met de opvoeding. De Here daarin steeds om hulp vragen. Maar God is niet afhankelijk van ons. Wat een genade dat de Here Zichzelf verbond aan onze kinderen. Dat Hij zijn beloften aan hen gaf. Van vergeving van de zonde. Van heiliging door zijn Geest.

Zo hebben we in de artikelen over Gods wet in de opvoeding gezien dat we onze kinderen zijn wet mogen voorhouden en voorleven. Maar, laten we daarbij niet vergeten dat Gods heerlijke verbondsbeloften voorop gaan. Hij heeft ons in de ruimte gezet, de ruimte van het leven in gemeenschap met Hem. Hij heeft ons uit het diensthuis van de slavernij van de zonde geleid! Laten we vanuit dat geloof en vanuit die belofte onze kinderen opvoeden tot meerdere eer en glorie van zijn grote Naam!