We hebben gezondigd


1 Sam. 7:1-6:

1 De mannen van Kirjat-jearim kwamen, voerden de ark des HEREN mee en brachten haar in het huis van Abinadab op de heuvel. En zijn zoon Elazar heiligden zij om voor de ark des HEREN zorg te dragen. 2 Van de dag af, dat de ark in Kirjat-jearim verbleef, verliep er een geruime tijd (twintig jaar) en het gehele huis Israëls achtervolgde de HERE met zijn klachten. 3 Toen zeide Samuël tot het gehele huis Israëls: Indien gij u met uw gehele hart tot de HERE bekeert, doet dan de vreemde goden en de Astartes uit uw midden weg en richt uw hart op de HERE en dient Hem alleen; dan zal Hij u redden uit de macht der Filistijnen. 4 Daarop deden de Israëlieten de Baäls en de Astartes weg en dienden de HERE alleen. 5 Toen zeide Samuël: Roept geheel Israël bijeen te Mispa; dan zal ik voor u tot de HERE bidden. 6 Te Mispa bijeengekomen, putten zij water en goten het uit voor het aangezicht des HEREN. Ook vastten zij op die dag en zeiden daar: Wij hebben tegen de HERE gezondigd. En Samuël richtte de Israëlieten te Mispa.

Twintig jaar

We hebben in hoofdstuk 6 gelezen hoe God in zijn almacht en trouw zijn ark op wonderlijke wijze toch weer naar Israël heeft doen terugkeren. Deze werd eerst uit het Filistijnse land naar Bet-Semes gebracht, maar vanwege heiligschennis vervolgens overgebracht naar de priester Abinadab in het plaatsje Kirjath Jearim. Zijn zoon Eleazar werd speciaal afgezonderd, geheiligd om voor de ark te zorgen, 7:1.

Nu is dat inmiddels 20 jaar geleden (vers 2). Een lange tijd! Al die tijd zuchtte het volk onder de aanvallen en overheersing van de Filistijnen. Het beklaagde zich daarover bij de HERE. Ja het volk wist de HERE wel te zoeken met zijn klachten, maar heeft het zich nu ook bekeerd?

Twintig jaar bleef de politieke situatie hetzelfde. Het volk klaagde bij de HERE. Maar aanvankelijk zonder zich te bekeren.

De noodzaak van die bekering moest Samuël het volk duidelijk maken (vers 3). Door middel van de prediking met bevel van geloof en bekering om weer tot verbondsherstel te komen. Want het volk had zijn God verstoten. Inkeer en schuldbelijdenis was nodig wilde God zijn verbondsbeloften van vrede en voorspoed vervullen.

Israël moest weer een volk worden dat alles van God verwachtte en Hem als heilig priesterschap wilde vereren door alle afgoden weg te doen. Om zo Hem als de ene ware God te erkennen, en zijn wil te doen. Het duurde lang voordat Israël begreep dat het alleen zó de gunst van de HERE kon verwachten. Daarvoor zou het de weg van ootmoed en bekering moeten gaan, van berouw en heiliging. De prediking van Samuël bevatte naast die oproep ook al beloften van verlossing uit de macht van de Filistijnen, wanneer zij zich maar met hun hele hart tot de HERE zouden bekeren.

Ze deden de Baäls weg

En toen gebeurde er een heerlijk wonder van genade. Want op dit Woord van behoud, bekeerden de Israëlieten zich. Ze deden eindelijk de Baäls en de Astartes weg, en gingen alleen de HERE dienen, vers 4. Het Woord van God had hun harde harten bereikt en die omgebogen en zacht gemaakt. Toen brak eindelijk het moment aan dat ze de HERE zijn gunst weer zouden mogen afsmeken.

Dit is steeds de weg die de HERE gaat met zijn Kerk. Door de zuivere bediening van zijn Woord met oproep tot geloof en bekering bewerkt Hij door zijn Geest steeds weer verootmoediging en bekering. Zo werd door Hem vaker na een tijd van deformatie toch weer reformatie en terugkeer bewerkt. Dan mocht Gods genade en Gods vrede weer genoten worden, dan was er weer uitzicht op behoud. Daar wees de prediking van profeten als Samuël, Jesaja, Ezechiël en Zacharia op. Johannes de Doper wees hierop toen hij de weg tot de Christus voorbereidde en de obstakels uit de weg ruimde. Zo werkt de HERE ook nu voor de vervulling van zijn beloften.

Schuldbelijdenis

Samuël riep daarop het volk bijeen (vers 5). Hij kon en wilde nu voorbede voor het volk doen bij God, om zijn gunst af te smeken. Dat gebeurde op de hoogvlakte van Mizpa. Daar liet het volk zien dat het zich inderdaad van harte voor de HERE wilde verootmoedigen: ze putten water zonder daarvan te drinken en schonken dat water vervolgens symbolisch aan de HERE. Zo maakten ze duidelijk dat ze hun leven aan de HERE wilden geven. Ze aten daarbij niet, om te laten zien, dat ze werkelijk berouw en verdriet hadden over hun zonden. Ze lieten het niet bij die uiterlijke tekens, maar spraken het toen ook tot de HERE uit, vers 6:

HERE we hebben tegen U gezondigd.

Zo beleden ze hun schuld en vroegen om vergeving. Ze toonden daarbij droefheid naar Gods wil.

Dat was een geweldige doorbraak onder Israël. Een ware reformatie van het hart!

Dan staat er nog dat Samuël het volk richtte. Hij deed zijn werk als richter. Hij verzorgde niet alleen de rechtspraak, maar onderwees het volk ook in het rechte spoor van het verbond. Hij hield hen daarbij Gods wet en recht voor. Zijn verbondswegen om daarin te wandelen. Het werd zo een bijzondere verbondsvernieuwing, waarbij de HERE werd aanbeden onder schuldbelijdenis en de weg van het verbond weer werd aangewezen.