Karl Barth, ware of valse profeet?


De laatste tijd is er een ware herleving van de ideeën van Karl Barth (1886-1968) aan de theologische universiteiten te Kampen (TUK, GKv) en Apeldoorn (TUA, CGK). Waar men voorheen als gereformeerde kerken de leer van deze theoloog als volstrekt onverenigbaar met Schrift en belijdenis aanmerkte, ligt dit nu compleet anders.

Kampen en Barth

Dit wordt niet onder stoelen of banken gestoken: Barth en zijn volgeling Bonhoeffer worden vaak in één adem genoemd om de vernieuwing aan te geven die men voor zich ziet weggelegd voor de theologie en voor de kerk. De laatste anderhalf jaar zijn aan beide theologen meerdere lezingen in het land gewijd in een samenwerkingsverband tussen de hoogleraren dogmatiek aan TUK (prof. dr. B. Kamphuis) en TUA (prof. dr. G.C. den Hertog).

Om ons tot Barth te beperken, deze door velen beschouwd als de grootste theoloog van de 20e eeuw, omschrijft men nu als bron van nieuw inzicht in Christus en in Gods genade. Gereformeerde theologen uit het verleden als prof. dr. K. Schilder en prof. dr. C. Trimp zouden zich in hun vlijmscherpe kritiek op Barth en het barthianisme, op hem hebben verkeken. Ze zouden met name geen oog hebben gehad voor Barths latere inzichten, die hem veel dichter bij Christus brachten dan zijn eerdere. Dat in Kampen al langer het roer met betrekking tot de leer van Barth om is, getuigt de masterscriptie van R. Barkema, die in 2008 in boekvorm verscheen onder de titel Nee tegen Barth?. Daarin wordt de leer van Barth al verenigbaar (niet haaks op elkaar) met de gereformeerde leer genoemd.

Kamphuis en Barth

In een interview op 4 januari 2014 in het RD sprak prof. B. Kamphuis zijn grote waardering voor Barth en Bonhoeffer uit. Hij stelde: zonder nu alles van hen over te nemen, durf ik te zeggen dat deze theologen een radar hadden voor de vragen van hun tijd. Ze formuleerden daarop vanuit het Evangelie indringende antwoorden. Die kun je niet naast je neerleggen.

Het gaat hier niet om iets onschuldigs, men wil zich echt door Barths inzichten laten overtuigen. Prof. Kamphuis uitte dit in een van zijn lezingen op de al vaker aangehaalde conferentie te Hamilton in Canada op 14 januari jl. Deze handelde over de hermeneutiek van de dogmatiek. Met andere woorden: over de uitlegkunde van de Bijbelse leer. Kamphuis kwam daarbij tot de zeer opmerkelijke uitspraak dat alle Bijbelse dogmas (leerstellingen) een metaforisch karakter hebben, omdat alles wat we weten over het evangelie naar ons komt in de vorm van metaforen. Metaforen zijn symbolische, figuurlijke, beeldvormige, niet letterlijke zaken. Het gaat bij metaforen volgens Kamphuis om woorden die uit de ene context worden gebruikt in een andere. Dat geldt zelfs heilsfeiten als het komen van de Here Jezus naar de aarde en voor redden. Die betreffen ondoorgrondelijke zaken, maar:

Zo onthult God ons het mysterie van Zichzelf en zijn daden. Gods openbaring is altijd zuiver, maar nooit adequaat omdat metaforen altijd fluisteren: het is en het is niet.

Als we Kamphuis hier goed begrijpen, zegt hij daarmee: Gods openbaring klopt wel, is wel zuiver, maar is nooit adequaat: nooit voldoende duidelijk, nooit geschikt voor het gewenste doel (omschrijving Van Dale Woordenboek). Metaforen, beeldvormige zaken fluisteren altijd het is en het is niet. Dus je weet als lezer van de Bijbel nooit precies hoe het ervoor staat. Dat betrok Kamphuis in zijn lezing dus zelfs op de komst van Christus naar de aarde. Het is altijd het is èn het is niet, dat zit dicht bij ja èn nee. Het lijkt ongelofelijk, maar hier menen we toch een typisch Barthiaans (dialectisch) geluid te horen van de paradox.

Dat verband met Barth gaf Kamphuis ook zelf aan in de discussie, die volgde op zijn lezing. Hij antwoordde daarin op vragen van prof. A.J. de Visscher (Canada) over de gestelde onduidelijkheid van de Schrift. De Visscher verwees in zijn kritiek naar Kamphuis eigen inaugurele rede uit 1988, getiteld Klare taal, die juist handelde over de helderheid van de Schrift. In zijn antwoord nam Kamphuis zelfs openlijk afstand van die rede. Hij scherpte aan: We zien in de Schrift geen klare taal, want er staan veel moeilijke dingen in en er bestaan veel misverstanden over.

Als verklaring van zijn veranderd denken wees hij op nieuwere inzichten door verdere studie van o.a. K. Barth. Hij zou bij hem zelfs heel belangrijke dingen hebben geleerd. Daaronder valt voor hem ook Barths spreken over het lijden van God. Schilder zegt: God kan door niets uit de schepping aangedaan worden. Barth leert: je gaat nog meer van Gods genade begrijpen als je ziet hoeveel het Christus kostte om de breuk te herstellen tussen God en mens.

In dit artikel willen we kort aanduiden wat Barth dan precies leerde. Hebben Schilder en Trimp hem verkeerd beoordeeld? Moeten we ons zicht op de Schrift en op Gods genade aan de hand van de leer van Barth dan toch bijstellen? We zullen ons hier alleen beperken tot zijn Schriftbeschouwing, en zijn visie op de verzoening. Ook dit kan alleen heel summier. Verder zal alles aan achtergronden waartegen Barth zijn ideeën heeft ontwikkeld, hier onbesproken moeten blijven.

Barth over de Schrift

Volgens Karl Barth is God zo oneindig groot en verheven, dat Hij Zichzelf nooit adequaat, nooit voldoende duidelijk, aan ons bekend zal maken. Het is altijd ja èn nee. Als je denkt de waarheid te kennen is er weer iets dat het tegenovergestelde aanwijst. In de Bijbel hebben we ook maar een zekere gestalte van Gods openbaring. De Bijbel zelf is de Waarheid niet, het is in Barths ogen slechts een mensenboek. Maar toch kan het gelezene bij de mens waarheid worden in zijn context. Volgens Barth kun je niet zeggen dat de Bijbel Gods Woord is. Het is een getuigenis van wat anderen (bijv. Paulus of Petrus) ooit in hun tijd en context verstaan hebben van de Waarheid. Wanneer wij dat getuigenis lezen kan dit dus wel weer waarheid worden als wij dit ook verstaan voor ònze tijd, in ònze context.

Volgens Barth mogen we nooit zeggen: zó is het nu precies, want zó staat het in Gods Woord, zó is de Waarheid. Het blijft altijd ja èn nee, omdat God de gans Andere is, die zich niet zomaar laat kennen aan schepselen. Zelfs heilsfeiten van Christus wilde Barth niet zomaar zien als historische feitelijkheden, maar als het gebeuren (Geschichte, niet te verwarren met Historie) wat ze aanduiden. En in zijn ogen is dat een zich nog steeds herhalend gebeuren.

 

We herkennen inmiddels al heel wat aan barthiaans gedachtegoed in de omschrijving die prof. B. Kamphuis heeft gegeven in zijn lezing over de taal van metaforen, die niet letterlijk zijn en altijd onduidelijk blijven: het is en het is niet. Ze staan in een bepaalde context, die de onze niet is. Ze zijn voor ons onvoldoende geschikt (adequaat) om God te kennen. Daarom moeten ze steeds weer vertaald worden.

Dit staat echter lijnrecht tegenover wat de Bijbel leert en de gereformeerde confessie. Om met de laatste te beginnen. Onze NGB zegt over de geschiktheid van de Schrift het volgende in art. 2:

God maakt Zichzelf nog duidelijker en volkomener aan ons bekend door zijn heilig en goddelijk Woord, namelijk voor zover dat voor ons in dit leven nodig is tot zijn eer en tot behoud van de zijnen.

In art. 5:

Want zelfs blinden kunnen tasten dat de dingen die erin voorzegd zijn, gebeuren.

In art. 7:

Wij geloven dat deze Heilige Schrift de wil van God volkomen bevat en voldoende leert al wat de mens moet geloven om behouden te worden.

Ook de reformatoren Luther en Calvijn hebben overeen-komstig de Schrift steeds gesproken over de helderheid of duidelijkheid (naar Ps. 119:105,130; Rom. 10:8; 2 Petr. 1:9,19), de genoegzaamheid of volkomenheid (Gal. 1:8) en de noodzakelijkheid van Gods Woord.

De Schrift is daarom gezien als haar eigen uitlegster, ook bij moeilijke passages.

Het punt in geding is echter ons eigen verduisterd denken, vandaar de noodzakelijke bede om verlichting van ons verstand en onze ogen, Ef. 1:18. De weigering om te aanvaarden zóals het staat geschreven, maakt juist dat we de Schrift niet meer kunnen verstaan (1 Kor. 2:14; Matt. 13:11).

Dat prof. Kamphuis anno 2014 zijn eigen rede uit 1988 verwerpt (nog veelvuldig geciteerd in de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek van J. van Genderen en W.H. Velema uit 1992), is helaas veelzeggend. Het betekent niet minder dan een afscheid van de gereformeerde, Schriftuurlijke leer over Gods openbaring en zijn Woord.

Barth over Christus en zijn verzoenend lijden

Prof. Kamphuis noemt van wat hij geleerd heeft van Barth vooral diens leer over het lijden van God en de genade in Christus. Hij vindt dat een verrijkende leer. Wat verstaat Barth dan onder Gods lijden en onder Christus verzoening? Met name hierover schreef de latere Barth vanaf 1953 in zijn laatste deel (IV) van zijn Kirchliche Dogmatik. Hij wilde daarbij een heel nieuwe vorm geven aan de oude leer over Christus (IV/2: 120). Barth wilde af van de historische indeling van vernedering naar verhoging van Christus. Nee, vernedering en verhoging treden voor hem gelijktijdig in Christus op, en blijven dit nog steeds gelijktijdig doen. Ja, ze vonden zelfs al plaats voordat Christus naar de aarde kwam!

De oude leer over de Christus, die scherp onderscheid maakt tussen verleden, heden en toekomst van het werk van Christus, moest volgens hem worden verworpen (IV/2: 122). Zijn leer werd: door Christus deelt God in de staat en het lot van de mens, en door Christus deelt de mens in het bestaan van God. God vernedert zich in Christus tot een verloren mens en tegelijk (!) wordt zó de mens verhoogd. God Zelf is daarbij onderwerp van verzoening.

Volgens Barth mogen we niet zeggen dat Christus het werk van verzoening heeft gedaan aan het kruis als God en mens, maar dat Hij als God en mens de verzoening is. Zijn bestaan als zodanig is (nog steeds) de almaar doorgaande daad van de verzoening (IV/2: 228).

Hoever gaat God daarin? Barth stelde: God geeft Zich Zelf over in de dood. Omdat God waarlijk en geheel in Christus is, is God ook gelijk aan de verworpen mens.

Wat is nu de rijke genade volgens Barth? Dat in het gelijktijdige gebeuren van vernedering èn verhoging van Christus, het verbond met God en mens is en wordt vervuld en er een complete verzoening met de wereld tot stand is en wordt gebracht (IV/2: 148).

Volgens Barth heeft God niet de mens met Zich verzoend door voldoening, maar heeft Hij Zichzelf in Christus verzoend met de mens, door te lijden.

Hoever staat deze menselijke filosofie van een lijdende God af van de Schrift en de gereformeerde belijdenis! Hier wordt God beroofd van Zijn recht en eer! Onze confessie leert juist dat Christus als mens heeft geleden, wat Hij alleen kon omdat Hij tegelijk God was, HC Zondag 5, 6.

Overigens, als er iemand geweest is die het lijden van Christus als mens en God Schriftuurlijk, indringend èn aangrijpend heeft getekend, is dat wel prof. dr. K. Schilder in zijn Christus in zijn lijden. Kamphuis kiest kennelijk voortaan liever voor wat Barth daartegenover leert over het lijden van God.

Barth over zonde en verzoening

Tot nu toe hebben we nog weinig over Barths visie omtrent Adam, de zondeval en het betalen van de zonde gehoord. We weten dat wie Adam en het begin van de wereld niet goed ziet, ook het zicht op de Christus als Middelaar verliest.

Barth aanvaardde Genesis 1-3 niet als historisch. Hij zag het inclusief de zondeval als een sage. Zonde hing voor Barth daarom niet samen met een zondeval, maar met het afwijzen van genade. In Barths ogen was de schepping al in den beginne (woest en ledig in Gen. 1:1 zou wijzen op het aanwezige kwaad) zondig (nichtig). Maar de genade bij Barth was dat God Zich in Christus verzoent met zijn schepping, door er één mee te worden.

U begrijpt, dat heeft niets van doen met schuld-vergevende genade op grond van Christus verzoening door voldoening/betaling. Barth sprak niet van een Christus die door zijn sterven en opstanding bewerkt heeft dat mensen die vanwege hun zonde en opstand Gods toorn hebben verdiend, bevrijd mogen zijn van Gods eeuwig oordeel. Hij zag het effect van Christus verzoening als een bereikte eenheid van God met zijn schepsel. Zonden en genoegdoening als betaling van de zondenschuld spelen daarbij geen rol.

Zo kunt u ook begrijpen dat volgens Barth ieder mens als schepsel in principe al verzoend is met God. Barth wilde niet van uitverkorenen en verworpenen weten. Voor hem was Christus de enige uitverkorene èn de enige verworpene. De kerk heeft volgens Barth alleen een voorsprong op de wereld, omdat zij wéét dat de mensen verzoend zijn in Christus. Zij moet dit de wereld gaan vertellen. Haar boodschap tot de wereld heeft daarom geen oproep tot bekering nodig.

Ook voor een wederkomst van Christus met een oordeel over levenden en doden is bij Barth geen plaats. Ook niet voor een opstanding der doden. Het eeuwige leven houdt volgens hem in, dat je eeuwig mag voortleven in de gedachten van God.

Kortom, dit is een filosofie die uit het mensenhart zelf is opgekomen. Een filosofie die de Schrift verkracht en de mensen het geloof in de Christus van de Schriften afneemt. Barths Christus is zijn eigen denkbeeld.

Er zou nog veel, veel meer te zeggen zijn dan mogelijk is binnen de ruimte van dit artikel. Maar één ding is duidelijk: ook de leer van de latere Barth, die wij hier hebben verwoord, heeft een verwoestende werking, die mensen afvoert van de ware genade in Christus.

Met prof. dr. L. Doekes zeggen we: Tegenover een vijand van de kerk van het kaliber van Barth past geen glad en effen exposé, maar een bewogen getuigenis voor de waarheid van de Schrift tegenover de leer van de leugen. (geciteerd via Barkema).

B. Kamphuis en G.C. Berkouwer

Wat we bij prof. B. Kamphuis zien, lijkt veel op wat anderen bij prof. G.C. Berkouwer (1903-1996) hebben moeten vaststellen: eerst in zijn jonge jaren een Schriftuurlijke Schriftbeschouwing tegenover de metaforen van dr. Geelkerken, en van daaruit stelling tegenover de leer van Barth en het met hem meekomend oecumenisme. Dat leverde Berkouwer en de Gereformeerde Kerken (van vóór 1944) weliswaar een geïsoleerde positie op, maar zo was men trouw aan de Here. Op latere leeftijd zwichtte Berkouwer echter voor de mening dat de Schrift tijdgebonden was, werkte mee aan het afschaffen van de leeruitspraak van 1926 inzake de klaarblijkelijkheid van de Schrift, en stelde zich achter het rapport God met ons. Zo kon Berkouwer uiteindelijk een bruggenbouwer worden naar Barth en Rome toe en een voorvechter van het oecumenisme. Maar zo sleurde hij de synodale kerken verder in het moeras van dwaalleer en vals eenheidsstreven. Deze verbanden zijn te lezen in het proefschrift van dr. D. van Keulen: Bijbel en dogmatiek.

In de weg die B. Kamphuis gaat, zien we veel parallellen met die van Berkouwer. Denk aan Kamphuis vroegere stellingname met betrekking tot de Schriftbeschouwing en zijn eerdere uitlatingen over Barth, in contrast met zijn huidige visie op de Schrift en op de leer van Barth. Met daaraan verbonden zijn voortrekkersrol met betrekking de Nationale Synode.

We schreven in het begin van ons artikel dat het hier niet gaat om iets onschuldigs. Integendeel. 2 Joh. 1:9-11 houdt ons allen ter waarschuwing voor:

Een ieder, die verder gaat en niet blijft in de leer van Christus, heeft God niet; wie in die leer blijft, deze heeft zowel de Vader als de Zoon. Indien iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in uw huis en heet hem niet welkom. Want wie hem welkom heet, heeft deel aan zijn boze werken.

Wij kunnen maar één weg wijzen voor Kampen en in haar kielzog de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt: de weg van ware reformatie, van terugkeer naar de waarheid van Gods Woord, zoals Zij zichzelf geeft in alle klaarblijkelijkheid. Waarbij het ja werkelijk ja is, en het nee nee. Alleen zó kunnen dwaalleer en valse profetie weer worden bestreden naar Gal. 1:9. Dan zal het gelijktijdig het is èn het is niet, ja èn nee, kunnen worden afgezworen, en de leugen naast de waarheid worden uitgebannen. Alleen zó kan er bij Gods Woord worden vastgehouden aan de ware Christus en die gekruisigd, de Christus van de Schriften. Dat betekent wel het isolement, maar dat is een heilzaam isolement.

Laat ons aller gebed zijn dat er zon reformatie mag komen.