De Dordtse Leerregels III/IV (2)


Roeping en bekering

Trefwoorden: roeping, wedergeboorte, genade

In het vorige artikel over de Dordtse Leerregels (hierna DL) hebben we een begin gemaakt met de uitleg van het eerste deel van hoofdstuk III/IV (artikel 1 t/m 7). Centraal hierin staat de verdorvenheid en zonde van de mens. We hebben gezien wat de remonstranten hierover leerden en hoe de Dordtse synode deze dwalingen heeft veroordeeld door te beschrijven wat Gods Woord hierover leert.

In dit artikel gaan we verder met het tweede deel van hoofdstuk III/IV (artikel 8 t/m 17). Het blijft niet bij onze verdorvenheid en ellende, gelukkig niet! Uit genade roept de Here ons door het evangelie, het is een ernstige roeping. Er is toekomst voor wie zich tot God bekeerd, lees maar mee.

God roept

Alle mensen die het evangelie horen, worden door God geroepen. Deze roeping komt tot ons in de preek die wij horen op zondag, maar ook door het lezen van de Bijbel. Tot alle hoorders komt God met het aanbod van genade. Want God heeft geen lust in de dood van een zondaar, maar daarin dat hij zich bekeert en leeft (Ezechiël 33:11). Ieder wordt opgeroepen tot gehoorzaamheid.

De remonstranten leren wat anders: het aanbod van genade wordt alleen gedaan aan de mensen die het aanvaarden, de uitverkorenen. God zou anders een spel met de mensen spelen. Hij zou de mensen wel roepen, maar het niet echt menen. Zij zeggen dat Gods genade niet meer dan een vriendelijk en vrijblijvend appèl (roep) op de mens is, zodat de mens op gang geholpen wordt om zich te bekeren. Uiteindelijk moet de mens het zelf doen.

Maar de Bijbel leert ons wat anders, zie bijvoorbeeld Mattheus 22:1-14, waarin Jezus de gelijkenis van het koninklijke bruiloftsmaal vertelt. Gods roeping is geen advies aan de mens. Het aanbod van genade is niet vrijblijvend. Het is geen aanbod dat je zonder gevolgen kunt aannemen of verwerpen, nee, het is volle ernst, zoals de DL zeggen. Een zaak van leven en dood. Want het is God aangenaam dat allen die geroepen worden tot Hem komen, zodat zij de rust voor hun ziel en het eeuwige leven mogen ontvangen (Mattheüs 11:28-29).

Wie antwoordt?

De roeping van God heeft verschillende uitwerkingen (art. 9 en 10). Artikel 9 handelt over de mensen die wel geroepen worden maar niet komen. Zij worden niet bekeerd. De remonstranten zeggen dat dit de schuld van God is. Maar het is de schuld van de mens zelf. God heeft de mens zijn verantwoordelijkheid na de zondeval laten behouden. Wil de mens niet luisteren, dan is hij daarvoor zelf aansprakelijk.

De Here Jezus maakt in de gelijkenis van de zaaier duidelijk dat veel hoorders van het evangelie niet gehoorzamen en uiteindelijk nee zeggen tegen God, lees maar eens in Mattheüs 13:18-23. Er zijn mensen die achteloos zijn en het Woord niet aannemen. Anderen nemen het wel aan, maar laten het niet toe in hun hart, waardoor zij zich er weer van afkeren. Weer anderen verstikken het Woord onder de zorgen en rijkdom van de wereld, waardoor het geen vrucht draagt.

Maar er zijn ook mensen die het evangelie wel aannemen (art. 10). Zij worden bekeerd en dat is niet omdat onze eigen wil ons daartoe gebracht heeft. Alleen God schenkt het geloof, want alleen Hij kan ons trekken (Johannes 6:44). En waarom schenkt Hij het geloof? Omdat dan Gods grote daden door alle gelovigen worden verkondigd. Want Hij heeft zondaren uit de duisternis geroepen tot zijn wonderbaar licht en dat moet verkondigd worden, zodat alleen God alle roem en eer krijgt.

Door de kracht van de Heilige Geest

Hoe wordt de bekering dan uitgewerkt in de mens? De remonstranten zeggen dat door de prediking de genade wordt geadviseerd, het is een soort advies dat je kunt aannemen of niet. Vervolgens moet de mens dan zelf tot de overtuiging komen dat hij moet gaan geloven.

We zeiden in het begin van dit artikel al, onder het kopje God roept, dat de remonstranten leren dat de mens zichzelf wel kan redden. Hij heeft God niet nodig voor zijn bekering. Het geloof wordt door hen dan ook niet gezien als een gave van God, maar als een daad van de mens zelf.

Het is best hoogmoedig om zo te denken. Het werk van God wordt hierdoor verloochend, want de mens denkt zelf nog heel wat te kunnen. De Bijbel leert ons wel iets heel anders. De bekering (wedergeboorte) wordt door de Heilige Geest in ons hart gewerkt. Artikel 11 spreekt over de krachtige werking van de Heilige Geest, Hij dringt door tot in het diepst van de mens: Hij opent het gesloten hart, Hij maakt het harde zacht, Hij besnijdt het onbesnedene, Hij vernieuwt de wil: van dood maakt Hij hem levend, van slecht goed, van onwillig gewillig, van weerbarstig gehoorzaam.

Wat een krachtige werking, waardoor de mens compleet nieuw wordt gemaakt! Hoe is het mogelijk dat de mens dit zelf zou kunnen doen? Wij zijn juist afhankelijk van het werk van Gods Geest.

Artikel 24 van de NGB schrijft ook over de heiliging (vernieuwing) van de mens. De nadruk ligt op het doordringende effect van de bekering op de mens, lees het artikel maar eens goed door. Artikel 12 schrijft zeer indringend en uitvoerig over deze werking van God: het is een volstrekt bovennatuurlijke, zeer krachtige en tegelijk zeer liefdevolle, wonderbare, verborgen en onuitsprekelijke werking.

En wanneer de wil vernieuwd is, wordt hij ook door God in beweging gebracht, de wil werkt dan ook zelf. En daarom mag terecht gezegd worden dat de mens zelf gelooft en zich bekeert door de genade, die hij ontvangen heeft.

Het geloof, een gave

Het geloof is dus een gave van God, zo begint artikel 14. Hij schenkt het en stort het uit in het hart van de mens. Hij geeft dus niet alleen maar de kracht om te geloven, zodat de vrije wil van de mens vervolgens kan beslissen of hij daadwerkelijk gaat geloven, nee, God werkt zowel het willen als het werken in de mens. Hij bewerkt de wil om te geloven en het geloof zelf in de mens (Filippenzen 2:13).

Maar als deze bekering dan helemaal alleen Gods werk is, is het dan niet oneerlijk wanneer Hij de één wel bekeert en de ander niet?

Artikel 15 geeft op deze vraag antwoord: nee, want God is deze genade aan niemand verschuldigd. Niemand heeft er recht op en heeft het verdiend. En wie deze genade wel ontvangt, is God eeuwige dankbaarheid verschuldigd, want hij is dan voor eeuwig verlost!

Zij die deze genade niet ontvangen, maken zich daarover helemaal geen zorgen, zij gaan op in hun eigen leven. Tot hen komt immers ook de roeping van God, maar zij willen het niet aannemen. Voor hen kunnen we alleen maar bidden, of zij toch ook Gods genade mogen zien. In geen geval mogen wij ons hoogmoedig opstellen, zegt artikel 15. Ons past alleen ootmoedigheid en grote dank aan God.

Uit geloof leven

De Heilige Geest werkt de bekering zonder medewerking van de mens, zo zagen we. Dat betekent niet dat de mens passief moet blijven, het gaat om de vernieuwing van het leven: de herschepping. De wedergeboorte maakt de wil geestelijk levend, geneest, herstelt hem en buigt hem liefdevol en tegelijk krachtig (art. 16). Hierdoor wil de mens zelf ook uit geloof leven. Zie HC Zondag 33 vraag en antwoord 90: Wat is het opstaan van de nieuwe mens? Hartelijke vreugde in God door Christus en lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven. Ja, de mens wil dan ook God alle eer geven in zijn of haar leven. Met vallen en opstaan, want de zonde is er toch ook nog steeds. Maar het overheerst niet meer, de ware vrijheid mogen wij nu al ontvangen door de krachtige werking van de Heilige Geest (Romeinen 8:2).

Om nu uit het geloof te kunnen leven en vrucht te dragen, hebben wij elke dag het Woord van God nodig. De Here heeft ons middelen gegeven tot voedsel voor de ziel. De bediening van het Woord, de sacramenten (doop en avondmaal) en de kerkelijke tucht. Het onderwijs uit Gods Woord is heel erg belangrijk. Want daardoor wordt Gods genade aan ons gegeven. En hoe meer wij ons inzetten bij het volbrengen van onze roeping, hoe meer Gods heilzaam werk in ons zichtbaar wordt, waardoor zijn werk wordt voortgezet (art. 17).

In dit artikel hebben we gezien dat God de mens roept door het evangelie. Zij die komen, worden bekeerd door het krachtige werk van de Heilige Geest. Hoe dit precies in zijn werk gaat weten wij niet. Gods werk is ondoorgrondelijk, maar bijzonder mooi. Hoe overweldigend groot is zijn kracht aan ons, die geloven! (Efeziërs 1:19)

Wij hoeven het ook niet allemaal te begrijpen. God geeft ons wel de zekerheid en het geloof dat Hij onze verlossende God is, door zijn Zoon Jezus Christus. Dat is onze troost. Onze Heiland, die voor ons op aarde kwam om ons zondige mensen te verlossen. Dit grote wonder mogen wij ook nu, tijdens de kerstdagen, in het bijzonder gedenken. Laten wij ons er weer bewust van zijn wat een onvoorstelbaar, wonderlijk geschenk wij hierin van de Here mogen ontvangen!

Hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels hebben we nu besproken. De volgende keer wanneer we weer de Dordtse Leerregels gaan bespreken, hopen we een begin te maken met hoofdstuk V.