Van gereformeerde naar verwereldlijkte kerken?


We ronden in deze aflevering onze bespreking af van het boek van prof.dr. G. Dekker: De doorgaande revolutie; de ontwikkeling van de Gereformeerde Kerken in perspectief.

De synodalen achterna

In de laatste twee hoofdstukken worden de conclusie en de beoordeling van de gesignaleerde ontwikkelingen gegeven. De belangrijkste vraagstelling daarbij was of de veranderingen binnen de vrijgemaakt-Gereformeerde kerken overeenkomsten vertonen met de veranderingen die zich in het verleden binnen de synodaal-Gerefor-meerde kerken hebben voorgedaan.

Het zal de lezer van deze artikelenserie niet verbazen dat prof. Dekker hierop bij tal van zaken een bevestigend antwoord kan geven. Ook het geheel van veranderingen wijst in dezelfde richting als bij de synodalen destijds, ook al merkte Dekker soms verschil op in snelheid en intensiteit. Daarbij stelt hij dat het niet onmogelijk is dat de GKv-leden zich in hun dagelijkse leven op bepaalde punten (als voorbeeld geldt de zondagsrust) sterker van de rest van de bevolking onderscheiden.

Dit laatste wordt echter vanuit de GKv zelf betwijfeld, zoals door dr. K. van Bekkum die bij de presentatie van het boek op 1 maart 2013 zei:

op het gebied van zondagsbesteding en de teloorgang van het kerkbesef gaan ontwikkelingen sneller dan Dekker denkt.

In de conclusies van prof. Dekker missen we verder het betrekken van de invloed van het postmodernisme bij de geschetste ontwikkelingen. Men staat immers als postmoderne mens meer open voor pluralisme als veelheid van meningen, om daarbij de waarheid in het midden te laten. Men werkt daarbij meer met zijn gevoel dan met zijn verstand. De postmoderne mens wil geen absolute dichtgetimmerde waarheid meer. Juist dat geeft ruimte voor o.a. allerlei evangelische invloeden.

De woorden van de ex-hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad, P. Bergwerff, in het interview met het Reformatorisch Dagblad op 16 maart 2013 bevestigen dit:

De overeenkomst met de Gereformeerde Kerken [synodaal, SdM] is dat een subjectief waarheidsbegrip steeds belangrijker wordt. Maar het verschil met de gereformeerden is dat bij hen het verstand centraal staat. Professor Kuitert stelt dat alles van boven van beneden komt. Bij de vrijgemaakten komt daarentegen het gevoel centraler te staan. Wat ik voel is waar.

 

Dat neemt echter niet weg dat de richting waarin de ontwikkelingen zijn gegaan toch wel degelijk vergelijkbaar is met die bij de synodalen.

De door prof. Dekker beschreven veranderingen vormen ons inziens daarom een in- en intriest verhaal van doorgaande revolutie binnen de GKv. Een doorgaande revolutie tegen Gods Woord door doorgaande aanpassing in leer en leven aan een verwaterd christendom en daarmee in grote mate aan de wereld. Ondanks alle waarschuwingen uit het recente verleden!

Waardering van de revolutie

Maar met zijn conclusie is prof. Dekker nog niet klaar met zijn boekje. Hij geeft afsluitend nog een eigen beoordeling, een waardering van de beschreven ontwikkelingen.

 

Als je het Woord vooraf door prof. dr. G. Harinck, hoofd van het Archief- en Documentatiecentrum van de GKv, legt naast dit beoordelend slothoofdstuk, kun je je niet aan de indruk onttrekken dat achter dit boek een bepaalde agenda zit.

Prof. Harinck noemt in zijn voorwoord het voorbeeld van het oprukkende verschijnsel van samenwonen in de kerken. Maar hij wil dat niet zonder meer zien als teken van verval. Het boek van Dekker, dat door zijn Centrum is uitgegeven, zou volgens hem moeten dienen tot horizontverbreding.

Wat dit inhoudt, wordt duidelijk in het laatste hoofdstuk. Daaruit blijkt ook dat prof. Dekker zijn resultaten niet wil gebruiken om de GKv te wijzen op Schriftverlating, om haar terug te roepen van dwaalwegen. Het lijkt er veel meer op dat hij het boek geschreven heeft om een bepaalde ideologie te propageren over het kerk-zijn in de wereld.

Prof. Dekker neemt het handhaven van Gods geboden en het onderhouden van de Schriftuurlijke antithese niet mee in zijn wegingen als zaken die het kerk-zijn zelf raken. Zo stapt hij geruisloos heen over het loslaten van het vierde gebod. Het tolereren van Schriftkritiek in de eenheid met CGK en NGK wordt door hem niet benoemd. Evenmin krijgt aandacht het aanvaarden van Schrifkritiek en nieuwe hermeneutiek in de eigen gelederen van Kampen. De daar getoonde sympathie tegenover de valse leer van theologen als K. Barth en D. Bonhoeffer in Kampen, wordt niet vermeld. Is dit dan geen revolutie te noemen?

In het laatste hoofdstuk wordt eindelijk duidelijk waar prof. Dekker zelf staat.

Zijn beoordeling over de ontwikkelingen van respectieve-lijk de synodale èn de vrijgemaakte kerken is dat ze zich beide hebben aangepast aan de wereld. Maar daardoor moesten ze loslaten wat ze in een eerder stadium nog als waarheid van God hadden verkondigd. Zo hebben beide kerken zich echter ongeloofwaardig gemaakt in deze wereld (pag. 130).

Dáárin schuilt zijn echte kritiek op de gang van zaken. Prof. Dekker past dus bij zijn waardering geen toetsing toe aan Schrift, belijdenis en kerkorde. Hij toetst de veranderingen niet aan de kenmerken van de ware kerk. Nee, het gaat hem erom dat de wéreld in zon schuivende kerk geen vertrouwen kan hebben. Daarom, zo stelt Dekker, vragen zijn bevindingen om een nieuwe bezinning op het kerk-zijn in de wereld.

Kerk en wereld

Hij wijst daarbij op drie mogelijke invalshoeken van waaruit de opstelling van de kerk (door hem genoemd: de kerken) tegenover de wereld kan worden beschouwd.

De eerste invalshoek is die van de secularisatie, de verwereldlijking. Bij die benadering wordt geconstateerd dat de wereld steeds meer los komt van God. Dit geeft problemen voor de kerk in haar leven in deze wereld (antithese). Maar tegelijk is er binnen de kerk zelf het gevaar van aanpassing. De kerk zal zich echter willen verdedigen tegen dit proces van verwereldlijking door zich af te schermen tegen de invloed van de wereld. Vanuit deze invalshoek zullen de beschreven ontwikkelingen geduid worden als achteruitgang(pag. 133). Hoewel prof. Dekker geen voorbeelden noemt, zou deze variant te herkennen zijn in behoudende kerkgenootschappen.

Als tweede invalshoek noemt Dekker een proces van aansluiten bij een veranderde wereld, dat hij opvallend genoeg reformatie noemt. Hij verwijst daarbij naar A. Kuyper, die volgens hem er toch ook op uit was, om de kerk aan te laten sluiten bij de wereld. Het gevolg van zon actieve progressieve houding is dat de kerk leden verliest, die het liever bij het oude willen houden (pag. 134). Dekker herkent deze variant in de GKv, die hij daarbij typeert als Kuyperiaanse kerken.

Als derde invalshoek noemt Dekker ten slotte de ideologie die hij zelf voorstaat. Die is geënt op de leer van Bonhoeffer, die hij blijkens zijn andere boeken over kerk en wereld voorstaat. Een leer die uitgaat van de zogenaamde mondigheid van de wereld door ontkerkelijking. Die mondigheid betekent dat ze als autonome wereld los is van God. Toch wil Dekker deze autonomie, deze mondigheid van de wereld met Bonhoeffer graag positief benoemen:

dat hoeft niet gezien te worden als strijdig met God en met Gods gezag over mens en wereld; het kan ook gezien worden als liggend in de lijn van de bedoelingen van God met mens en wereld (pag. 135).

Volgens prof. Dekker moet de kerk tegenover zon wereld niet afwijzend staan (eerste variant). Ze moet zich ook niet steeds bij haar blijven aanpassen, waarbij ze maar achter de wereld aanloopt en niet echt deelneemt aan het proces ìn de wereld (tweede variant). Nee, zegt prof. Dekker, de kerk moet actief meedoen met de vernieuwingen in de wereld. Het oordeel van Dekker is dan ook:

De kerken, ook de vrijgemaakt-Gereformeerde Kerken, zijn zo beschouwd nooit bij de tijd geweest; zij hebben niet Gods werk in deze wereld herkend. Ze worstelen met zich zelf. En ondanks hun vernieuwingen haken veel mensen af, omdat zij zonder dat zij het vaak onder woorden kunnen brengen of het bewust zo ervaren zich niet meer in die kerk en in die worsteling van de kerk herkennen (pag. 136).

Bonhoeffer en het plan van God met deze wereld

Deze gedachten staan echter ver af van de gereformeerde leer t.a.v. kerk, geloof en wereld. Zonder achtergrondinformatie is het moeilijk ze te kunnen plaatsen. Maar zoals we al schreven, Dekker volgt grotendeels de opvattingen van D. Bonhoeffer (1906-1945), waarover hij zelf meerdere boeken heeft geschreven *). Zo zijn we inmiddels redelijk op de hoogte van zijn eigen opvattingen.

Kort gezegd komen deze hierop neer: de kerk is er voor de wereld. De kerk moet zich niet richten naar boven en zich ook niet in zichzelf keren. De kerk dient zich naar beneden te richten en naar buiten. De kerk is niet zozeer voor het zielenheil van de gelovigen, om hen klaar te maken voor de eeuwige zaligheid. De kerk dient zich niet zozeer bezig houden met religie (het vereren van God), maar dient zich vooral in te spannen voor de wereld. De kerk moet daarbij niet de wereld met het evangelie zien te overwinnen en zo voor Christus te winnen, maar ze moet er gewoon voor de wereld zijn.

In dat er voor de wereld zijn als navolging van Christus is de gemeente dan geworden tot de gestalte van Christus.

Hoe is deze leer en deze kerkvisie te rijmen met de Schrift? We zullen daarbij moeten bedenken dat de leer van Bonhoeffer als uitgangspunt heeft dat de verzoening van Christus zich uitstrekt naar kerk èn wereld beide (alverzoening). Deze leer heeft daardoor te weinig oog voor Gods heiligheid, en staat op gespannen voet met de Schriftuurlijke leer van Gods verkiezing en verwerping. Ze erkent onvoldoende de door God gestelde vijandschap en antithese. Ze relativeert zo de verwoestende werking van de satan via de wereld en miskent het laatste oordeel op de jongste dag. Het plan dat volgens Dekker en Bonhoeffer God met deze wereld zou hebben, is ons inziens niet naar de Schrift.

Deze leer ziet niet goed het feit dat Christus gekomen is om zijn volk te verlossen ook uit de duisternis van deze wereld. Hij bracht haar op aarde in de woestijn om haar te bewaren en naar de eeuwige heerlijkheid te brengen (Openb. 12). Tegelijk heeft zij als een heilig priesterschap in deze wereld haar cultuurmandaat, waarbij zij een lichtend licht en een stad op een berg moet zijn. Maar de kerk is niet uit en van de wereld, en mag ook geen vriend worden van de wereld (1 Joh. 2:12-17). Want zij zal de dingen moeten bedenken die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan Gods rechterhand. Niet de dingen die op de aarde zijn (Kol. 3:1,2). Ze heeft hier geen blijvende stad maar zoekt de toekomstige (Hebr. 13:14).

Zo klinkt in de door Dekker voorgestane leer een tot naastenliefde versmald evangelie, hoezeer hier ook Christus en de navolging van Hem aan verbonden worden. Een evangelie dat al eerder omhelst is door de Wereldraad van Kerken met haar wereld-diakonaat. Een ander evangelie dat geen evangelie is (Gal. 1:6,7).

We krijgen steeds meer aanwijzingen dat deze leer van Bonhoeffer inmiddels Kampen en Apeldoorn verovert. Hij wordt daar aangeprezen als profeet van de eenentwintigste eeuw. Dit laatste verklaart wellicht ook de manier waarop het boek van Dekker in Kampen is ontvangen. Men zag in de door prof. Dekker geschetste revolutionaire ontwikkelingen geen reden tot verootmoediging, maar meende hierin juist nieuwe kansen te zien om als verwereldlijkte (Dekker zou met Bonhoeffer zeggen: mondige) kerk binnen de wereld goed bezig te zijn.

Moge bij velen binnen de GKv alsnog inzicht ontstaan in de werkelijke aard van de beschreven doorgaande revolutie, als revolutie tegen Gods Woord. En dat men zo inziet dat er tegenover de door prof. Dekker en Kampen aangewezen weg maar één Schriftuurlijke weg is, namelijk die van verootmoediging èn reformatie.

Laten ook wij zo opnieuw gewaarschuwd zijn door de doorgaande ontwikkelingen die het gevolg zijn van openheid en interkerkelijkheid. Ze vormden destijds de noodzaak voor onze eigen Vrijmaking. Maar daarmee is het gevaar ervan voor nu en voor de toekomst nog niet bezworen.

*) o.a. G. Dekker: Het zout der aarde; Bonhoeffers visie op de kerk, Ten Have, Baarn, 2002; G. Dekker: De kerk lost niets op; Bonhoeffer over de relatie tussen kerk en wereld, Ten Have, Kampen, 2006.