Van gereformeerde naar verwereldlijkte kerken? (6)


We vervolgen de bespreking van De doorgaande revolutie van prof. dr. G. Dekker over de ontwikkelingen van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in de periode 1970-2010.

Centralisering en vrijheid

De openheid binnen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt werkte niet alleen tolerantie in leer en belijdenis uit, maar werd ook zichtbaar in het leven. Prof. Dekker vraagt daarvoor aandacht in hoofdstukken over kerkelijk leven en ethische kwesties.

Eerst beschrijft hij de toenemende organisatorische groei binnen de GKv met het instellen van allerlei landelijke bureaus en centra met bijhorende functionarissen. Het was te zien m.b.t. het zendingswerk, het evangelisatiewerk, het diaconale werk en gemeenteopbouw. Dit alles ging ten koste van het ambtelijk werk en de betrokkenheid van de kerkleden. Het bracht ook professionalisering en centralisering met zich mee. Als voorbeeld hiervan wordt genoemd de recente oprichting van een belangenvereniging voor kerkelijk werkers. Men is zo als kerklid steeds verder af komen te staan van allerlei kerkelijke zaken. Dit is te zien in de dalende belangstelling voor de Schooldag in Kampen.

Prof. Dekker ziet een verband tussen deze landelijke ontwikkeling en de vrijheid die de plaatselijke kerken zich kunnen veroorloven. Een citaat uit het handboekje van 2011 met een verwijzing naar de nieuwe concept-kerkorde (werkorde geheten) moet dit duidelijk maken:

In het algemeen is het opvallend dat in deze werkorde [de nieuwe concept-kerkorde] diverse zaken niet zo dichtgetimmerd zijn als we als kerken gewend waren. Hierin weerspiegelt zich de groeiende diversiteit onder de kerken, waarin je je weg moet zoeken.

Als voorbeeld van deze diversiteit worden genoemd de vele doop- en avondsformulieren, de keuzevrijheid om zich bij een gemeente van voorkeursligging aan te sluiten en de nieuwe vormen van pastoraat, waarbij gemeenteleden bij het ambtswerk worden ingeschakeld. Dekker ziet in dit alles geen verschil met de ontwikkelingen die de synodale kerken ondergingen (pag. 71).

Ambten

Het predikantschap is in bepaalde opzichten een beroep geworden dat met andere beroepen vergelijkbaar is. De predikantenvereniging is een beroepsgroep geworden. Ook de bijzondere positie van de predikant als dienaar des Woords wordt aangetast door gelijkstelling met andere ambten en door de komst van de kerkelijk werker. Citaat uit 2001: Dat de dienaar des Woords niet meer op zon voetstuk staat als vroeger wel het geval is, is winst.

Wat betreft het ambt van ouderling, merkt Dekker op dat in meer dan de helft van de gemeenten het moeilijk is om ambtsdragers te vinden. Het pastoraat wordt nu in veel gemeenten anders georganiseerd, waarbij de ouderling meer coördinator is van andere leden die het pastoraat beoefenen. In een deel van de gemeenten wordt zelfs niet meer het in de kerkorde voorgeschreven jaarlijkse huisbezoek gebracht. Soms gaat men dan over tot onderling pastoraat of mini-wijken (pag. 73). Dekker ziet hierin weer veel overeenkomst met de ontwikkeling binnen de synodale kerken (pag. 74, 123).

Dat laatste geldt zeker ook t.a.v. de visie op de vrouw en het ambt. Dekker legt er nog eens de vinger bij hoe het actieve stemrecht voor vrouwen werd ingevoerd. Dat gebeurde slechts 15 jaar na de beslissing van de GS Groningen Zuid 1978 dat het niet in overeenstemming is met de positie van onderdanigheid die de Schrift aan de vrouw in de gemeente geeft, haar in deze een eigen zelfstandig beslissende stem toe te kennen. En daarom sprak zij toen uit dat de tot nu toe in de gereformeerde kerken gangbare regel niet gewijzigd diende te worden.

Op de GS Ommen 1993 werd echter met algemene stemmen en slechts één onthouding de uitspraak gedaan dat aan belijdende zusters het deelnemen aan de stemming bij de verkiezing van ambtsdragers niet langer kan worden onthouden. Met nadruk werd in de gronden gezegd dat de argumenten niet door de tijdgeest, maar door de Heilige Schrift worden geboden (pag. 77).

Prof. Dekker: het ligt in de lijn der verwachting dat daarna het passieve kiesrecht (uitoefenen van de ambten door vrouwen) aan de orde komt. En dat gebeurt dan ook inderdaad. Nog in de jaren negentig wordt hierover druk gediscussieerd. Op de laatst gehouden synode werd besloten te onderzoeken of het op grond van de Schrift geoorloofd is om vrouwen te benoemen in de ambten van diaken, ouderling of predikant.

Prof. Dekker ziet hierin een direct verband met de veranderde visie op de positie van de vrouw in het algemeen en noemt als illustratie hierbij het veranderde huwelijksformulier. In het vroeger in de GKv gebruikte formulier wordt van de man gezegd dat hij als hoofd gezag over zijn vrouw heeft. Tegen de vrouw wordt daarin gezegd dat zij gehoorzaam zijn leiding behoort te aanvaarden. In het latere huwelijksformulier wordt echter niet meer over gezag en over leiding gesproken; de positie van de man en die van de vrouw worden nu veelmeer als gelijkwaardig omschreven. Wanneer Gods Woord spreekt over de onderlinge verhouding in het huwelijk, komt allereerst de eenheid naar voren.

De kerkdiensten

Prof. Dekker heeft geen veldwerk gedaan. Dat houdt onder andere in dat hij geen erediensten van de GKv heeft bezocht voor zijn onderzoek. Wat wij kennen aan liturgische wildgroei in plaatselijke GKv-gemeenten heeft in zijn boek dan ook geen plaats kunnen krijgen. Wel geeft hij aandacht aan wat via synodebesluiten de GKv is binnengekomen aan liturgische vernieuwingen, waaronder de introductie van het Liedboek voor de Kerken sinds de GS Berkel & Rodenrijs 1996.

Ook hier weet prof. Dekker de veranderingen treffend aan te duiden. Hij memoreert een eerdere uitspraak van prof. Kamphuis over het Liedboek voor de Kerken als bundel van de valse oecumene, dat een machtige functie in de wording van een niet-Schriftuurlijke kerkelijke eenheid had (pag. 83). Maar dan volgt er sinds 1996 de niet te stuiten omslag: ondanks een stortvloed van bezwaren op de GS Zuidhorn 2002/2003 wordt er doorgewerkt aan een nieuwe bundel. Prof. Dekker: en dan valt eindelijk de beslissing om te participeren in Liedboek 2012, een besluit dat wel ver afstaat van de oorspronkelijke afwijzing van het liedboek.

Verder noemt prof. Dekker m.b.t. de kerkdiensten de geruisloze invoering van kindernevendiensten, het houden van meer open avondmaalsvieringen, zodat ook gasten van buiten de kerken kunnen meedoen, en het teruglopend kerkbezoek.

De open avondmaalsvieringen worden door Dekker slechts terloops genoemd (pag. 84). Maar hierover zou ook in het verband met zijn onderzoek veel meer te zeggen zijn. Want hierin zien we als gevolg van de openheid van de GKv alle kernmerken van de ware kerk in geding komen: het ontbreken van opzicht en tucht en zo een onzuivere bediening van de sacramenten, samenhangend met een leer van valse oecumene.

Prof. Dekker gaat wel dieper in op het teruglopend kerkbezoek (pag. 79-81). Hij citeert de vaststelling in het jaarboekje van 2003 (!) dat de ervaring is dat veel mensen één keer naar de kerk gaan wel genoeg vinden. In 2009 stelden deputaten vast dat verschillend wordt gedacht over het vastleggen van de tweede kerkdienst en de catechismusprediking in de kerkorde. Ze besloten dit opener te formuleren. In de synodevergadering van september 2012 werd inderdaad met meerderheid van stemmen besloten te bepalen dat de gemeenten geacht worden als regel twee diensten per zondag te houden. Prof. Dekker: de ontwikkeling op dit punt gaat sneller dan velen hadden gedacht of voor mogelijk gehouden (pag. 81).

Ethische kwesties

Prof. Dekker constateert in het kerkelijk leven van de GKv in het algemeen een verschuiving van een situatie waarin nadruk gelegd wordt op dogmatische kwesties, op de leer en de belijdenis, naar een situatie waarin het gedrag, de levenswijze, en dus ethische kwesties belangrijker worden (pag. 105). Ook wijst hij op het verband tussen veranderingen in kerkelijk leven enerzijds en veranderingen in het levensgedrag, de ethiek anderzijds. In zijn boek wijst hij die veranderingen aan op het gebied van huwelijk en echtscheiding, homoseksualiteit, en levensstijl (waaronder de zondagsrust).

We noemen hier alleen de belangrijkste punten. In het begin van de jaren negentig stelde prof. Douma nog dat de kerken aan de oude zeden met betrekking tot het huwelijk vasthouden. Maar hij moest toen toch ook al constateren: Velen hebben de neiging om het fenomeen samenwonen gewoon te gaan vinden. Later (2010) wordt onomwonden geconstateerd dat het samenwonen voor het huwelijk steeds meer voorkomt (pag. 107).

Het wordt eentonig, maar ook met betrekking tot huwelijk en echtscheiding ziet Dekker een parallel met de synodale kerken. Hij merkt op dat naast de praktijk ook het kerkelijk beleid in echtscheidingszaken wordt aangepast. Hij noemt het nuanceringen in het kerkelijk standpunt als deputaten (op de GS Zuidhorn 2002/2003) de bijbel op een andere manier benaderen dan tot nu toe het geval was en proberen vanuit het geheel van de bijbel de vragen rond echtscheiding en opnieuw trouwen te benaderen. Er ontstaat dan begrip voor de hardheid van het hart, ook in deze tijd. Soms is er gewoon geen andere weg. Eerst wordt er dan nog voor gepleit een tweede huwelijk niet meer kerkelijk te bevestigen. Maar, zo citeert prof. Dekker het handboekje 2009 over de besluiten van de synode van Zwolle Zuid 2008: Op de synode kwam het onderwerp echtscheiding weer aan de orde; er is uitgesproken dat een tweede huwelijk van iemand die gescheiden is, kerkelijk bevestigd mag worden als de kerkenraad met dat huwelijk instemt. Een vorige synode had dit juist afgewezen.

Met betrekking tot homoseksualiteit merkt prof. Dekker op dat het officiële standpunt (GS Zwolle-Zuid 2008) nog wel is dat het samenleven van twee homoseksuele mensen die een affectieve relatie kennen, wordt afgewezen. Prof. Dekker verzuimt daarbij echter op te merken dat in hetzelfde besluit de synode heeft geweigerd te verklaren dat dit samenwonen onder een belofte van uitsluiting van seksuele omgang ook tuchtwaardig zou zijn. Zij heeft daarvoor naar de kerkenraad terugverwezen, aangezien dit behoort tot de pastorale ruimte die een kerkenraad heeft in concrete situaties (Acta, art. 52). Samen met de NGK heeft de GKv inmiddels een website ontwikkeld die plaatselijke kerken een handreiking bij de omgang met homoseksuele gemeenteleden moet bieden.

In de laatste alinea van dit hoofdstuk komt, vlak voor zijn conclusie, onder het kopje levensstijl, dan toch nog de zondagsrust aan de orde (pag. 115). Maar merkwaardigerwijs om te concluderen dat er op dit punt toch nog een opmerkelijk verschil zou zijn met de synodalen. Prof. Dekker motiveert dit als volgt:

Dat dit onderwerp nog voorwerp van indringende discussie is in het begin van deze eeuw (en het meningsverschil hierover zelfs mede tot de nieuwe vrijmaking kon leiden) geeft aan dat dit in het leven van de vrijgemaakt-gereformeerden een belangrijk punt is.

Meer zegt hij er niet over. We zijn van mening dat prof. Dekker behoorlijk mistast bij deze beoordeling van de zondagsrust binnen de GKv. Hij heeft de principiële koersverandering niet opgemerkt. Daardoor zet hij deze zaak niet in het licht van de door hem beschreven doorgaande revolutie. Bij onze Vrijmaking van 2003 moesten wij het verlaten van Gods gebod m.b.t. de sabbat juist wel als teken van algeheel verval opmerken (zie daarvoor de brochure Laten we ons bekeren van 2002).

Opmerkelijk dat prof. Dekker deze zaak ook niet in verband brengt met de door hem wel gesignaleerde terugloop in kerkbezoek in de GKv (pag. 79v). Zouden de maskerende woorden van de handreiking Zondag, een heerlijke dag van de deputaten van de GS Amersfoort 2005 hem hierbij parten spelen? Misschien wreekt zich hier toch ook het ontbreken van veldwerk en de eenzijdigheid van zijn bronnen.

De volgende keer ons slotartikel over de waardering van de ontwikkeling binnen de GKv door prof. Dekker.

We gaan dan ook in op reacties op het verschijnen van zijn boek.

Verduidelijking

In nummer 3 van de serie Van gereformeerde naar verwereldlijkte kerken? (De Bazuin, Jg 7, nr. 14) staat op pag. 182 boven aan de tweede alinea onder het kopje GPV een passage die mede gezien een reactie van een lezer, niet erg duidelijk bleek te zijn:

Door het achterwege laten van de notie van de antithese komt ons inziens Dekkers sociologische verhandeling over de G-organisaties te veel los te staan van de diepe motieven van de kerkleden om binnen de samenleving wel hun roeping te verstaan, maar voor de toerusting daarvoor terug te willen vallen op het Woord van God en de gemeenschap der heiligen, waar dat Woord bewaard wordt.

Deze zin dient vervangen te worden door het volgende:

Prof. Dekker laat de eis tot antithese teveel buiten het gezichtsveld. Daarom is Dekkers beoordeling van de G-organisaties niet zuiver. Zijn verhandeling sluit niet aan bij de diepe motieven van deze organisaties. Deze motieven zijn er namelijk op gericht om bij de roeping van kerkleden ten aanzien van de samenleving steeds terug te vallen op Gods Woord, dat binnen de gemeenschap der heiligen wordt bewaard.

S. de Marie