Van gereformeerde naar verwereldlijkte kerken? (4)


We vervolgen de bespreking van De doorgaande revolutie van prof. dr. G. Dekker over de ontwikkelingen van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in de periode 1970-2010.

Wisselwerking

We hebben mogen vaststellen dat prof. Dekker heel precies de nieuwe openheid tegenover andere kerkgenootschappen en hun leden aanwijst als de kern van de revolutionaire ontwikkelingen binnen de GKv. Ontwikkelingen die door hem in de titel van zijn boek heel treffend getypeerd zijn als doorgaande revolutie.

Deze ontwikkelingen staan tegenover doorgaande reformatie, die eerst kerkbreed werd gezien als de Schriftuurlijke opdracht voor het gereformeerd-zijn in leer en leven: ecclesia reformata semper reformanda (de gereformeerde kerk moet steeds gereformeerd worden).

Prof. Dekker signaleert die omslag naar openheid tegenover andere kerkgenootschappen niet alleen in de gereformeerde pers, G-organisaties en gereformeerde scholen. Maar ook vanaf de negentiger jaren in het als kerken zoeken van eenheid en samenwerking met andere kerkgenootschappen. Dit laatste proces kent nu al de actieve toenadering tot een kerkgenootschap waaraan 25 jaar tevoren nog het gereformeerde karakter werd ontzegd (PKN). Ook gaat men zelfs verbanden aan met kerkgenootschappen die nooit gereformeerd zijn geweest (RKK e.a.).

Prof. Dekker beschrijft in hoofdstuk 4, dat hij opvallenderwijs de titel meegeeft De positie in de Nederlandse samenleving, hoe dit interkerkelijke proces is verlopen

Daaronder schaart hij dus zowel interkerkelijke als maatschappelijke contacten.

Kennelijk wil hij als socioloog beide ontwikkelingen onder één noemer brengen.

Het kan ook zijn dat hij de onderlinge beïnvloeding tussen alle externe (kerkelijke en maatschappelijke) contacten wil benadrukken. Hoe het ook zij, de onderlinge wisselwerking tussen de houding van kerkleden en kerkregering is niet te miskennen. Naar onze mening heeft de open houding die al begin tachtiger jaren vorm kreeg binnen GPV en ND, verregaande invloed gehad in de kerkelijke meningsvorming t.a.v. interkerkelijke contacten.

Deze laatste tekenden zich aanvankelijk vooral af met betrekking tot de Christelijke Gereformeerde kerken (CGK) en de Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK).

Tolerantie en revolutie

Prof. Dekker maakt melding van de lange periode waarin de Gereformeerde Kerken al direct na de Vrijmaking (1946) serieus contact hadden gezocht met CGK. Dit zoeken naar eenheid liep echter steeds vast op voorwaarden van de CGK die boven de Schrift uitgingen, zo werd na zeven synoden door GS Hoogeveen 1969 vastgesteld. De Gereformeerde Kerken werden zo verhinderd de weg naar eenheid van kerkelijk samenleven met CGK te betreden. Tegelijk werd voor deze synode wel een oecumenisch streven bij CGK zichtbaar in een gemeenschapsbeoefening met anderen, die volgens haar niet naar de gereformeerde confessie was.

Prof. Dekker kijkt hier overigens anders tegenaan dan GS Hoogeveen, en ook anders dan ons lief is. Hij ziet deze hindernissen niet in de laatste plaats door de hoge eisen die de vrijgemaakt-Gereformeerde Kerken stellen aan de mogelijkheid van samenspreken of samengaan (pag. 43).

Het is bijzonder jammer dat prof. Dekker vervolgens slechts in enkele zinnen samenvat wat er zich na 1969 heeft afgespeeld in de contacten met CGK. Want juist in deze contacten is de doorgaande revolutie het eerst volop aan het licht gekomen als kerkelijk initiatief.

Hij geeft nog wel aan dat men in het begin van de tachtiger jaren zorg had over de toenemende niet-gereformeerde denkbeelden in de CGK, maar benoemt hierbij niet dat dit betrekking had op de Schriftkritiek zoals GS Arnhem 1981 die heeft benoemd in de Schriftkritiek van prof. B. Oosterhoff. Deze synode heeft de CGK nog expliciet opgeroepen om te kiezen vóór de waarheid en tégen de dwaling.

Ook maakt prof. Dekker geen melding van de tolerantie binnen de CGK t.o.v. de Schriftkritiek zoals dr. B. Loonstra die vanaf 1994 publiek in zijn boeken vertolkte en verdedigde. Dekker laat dit alles onbenoemd. We kunnen ons daarbij niet voorstellen dat hij gezien zijn getoonde scherpe inzicht in andere zaken deze zaak van de Schriftkritiek niet heeft opgemerkt. Het gevolg van zijn presentatie is wel dat hij bij zijn waardering van de ontwikkeling (laatste hoofdstuk) dan ook niet zover komt om de door hem aangegeven revolutie een revolutie tegen de Schrift te noemen.

Toch moeten we dit wel zo zien, want de openheid naar anderen toe hield onschriftuurlijke tolerantie in die de Schrift en haar gezag aantastte. Het betrof daarom een verdraagzaamheid die God een gruwel is, en waartegen onze gereformeerde confessie ons waarschuwt in art. 7 en 29 NGB.

Dat prof. Dekker dit niet zo aangeeft kan hij ons inziens niet schuiven op het godsdienstsociologische karakter van zijn studie. Het zal mogelijk te maken hebben met zijn eigen overtuiging. Tot 2004 was hij synodaal gereformeerd en tegenwoordig is hij volgens het RD van 28 febr. 2013 bezoeker van de samenkomsten van de Amsterdamse Studentenekklesia, waarbij onder anderen dichter-theoloog Huub Oosterhuis is betrokken.

Wij komen later nog op zijn waardering van de ontwikkelingen terug wanneer we zijn laatste hoofdstuk bespreken.

Isolement losgelaten

Wat prof. Dekker wel aangeeft is de omslag in opstelling: men ging in 1999 al akkoord met een federatief groeimodel waarbinnen beide kerken gefaseerd naar elkaar toe zouden groeien. Dat de CGK de GKv daarna (iets) te hard van stapel vindt lopen, onderstreept alleen maar de radicale ommekeer in denken en streven.

We voegen hier zelf aan toe: in dit streven was ook geen plaats meer om te luisteren naar de vele bezwaarschriften vanuit de kerken die de aard en oorzaak ervan aan de orde hebben gesteld op de synode van Zuidhorn 2002. Een beroep op de Schrift en de confessie werkte niet meer. Er was in 2002 al een soort verblinding opgetreden: de trein moest en zou door rijden. Er was geen houden meer aan. Prof. Dekker: het zelfgekozen isolement is losgelaten (pag. 45).

Hetzelfde oecumenische streven met onschriftuurlijke tolerantie heeft zich ontwikkeld richting de NGK. Prof. Dekker meldt hiervan dat in de negentiger jaren het gesprek met de NGK op gang komt. Het één worden van lokale kerken wordt gestimuleerd. Men heeft daarbij losgelaten dat de belijdenis spreekt over één ware kerk (pag. 46). Inmiddels zijn er veel gemeenten die al gefuseerd zijn met CGK of NGK.

Prof. Dekker noemt nog wel één belangrijk struikelblok voor landelijke eenwording met NGK, en dat is de vrouw in het ambt. Verder memoreert hij niet het bestaan van andere dwalingen, of het probleem van de binding aan de belijdenis bij NGK.

In hoofdstuk 5 gaat hij uitgebreider in op de materie van de vrouw in het ambt.

Ook binnen de GKv is er op dit gebied inmiddels een grote verschuiving opgetreden. Prof. Dekker citeert: Voor vrouwelijke diakenen lijkt wel draagvlak te bestaan en: de indruk bestaat dat mensen inmiddels verder willen gaan. In de nieuwe kerkorde die als concept aan de kerken is voorgelegd, wordt al de mogelijkheid opengelaten dat er ook vrouwelijke diakenen zullen zijn. Zelf concludeert prof. Dekker op pag. 78, dat er gezien de snelheid waarmee de opvattingen zich op het ogenblik ontwikkelen, moeilijk anders verwacht kan worden dan dat ook binnen de vrijgemaakt-Gereformeerde Kerken de vrouw binnenkort ambten mag vervullen.

(wordt vervolgd)