Van gereformeerde naar verwereldlijkte kerken? (3)


We vervolgen de bespreking van De doorgaande revolutie van prof. dr. G. Dekker over de ontwikkelingen van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in de periode 1970-2010.

Enorme omslag

Het vorige artikel handelde over de zogenaamde doorgaande reformatie die na de Vrijmaking van 1944 werd doorgetrokken naar de levensgebieden waarin de kerkleden zich ook door de week bewogen. Deze doorgaande reformatie verdroeg zich niet met samenwerking met leden van andere kerkgenootschappen in verbanden waar men Schrift en belijdenis als grondslag had. Prof. Dekker beschrijft hoe in de jaren tachtig negentig van de vorige eeuw er meer openheid ontstond. Die openheid kwam uiteindelijk rond de eeuwwisseling ook richting de synodalen die in 2004 opgingen in de PKN.

Van een houding van doorgaande reformatie kwam men zo tot een oecumenische opstelling met hen van wie in 1989 nog moest worden vastgesteld dat zij hun gereformeerde karakter hadden verloren. Die openheid verbreedt zich de laatste jaren zelfs tot georganiseerd kerkelijk overleg met baptisten, doopsgezinden, remonstranten en rooms-katholieken.

We merken hier nog op dat men zo niet alleen over de consequenties van de Vrijmaking van 1944 (synodalen) heenstapt maar ook over die van de Afscheiding en Doleantie van respectievelijk 1834 en 1886 (hervormden), de Synode van Dordrecht van 1618-1619 (remonstranten) en de Grote Reformatie van de 16e eeuw (rooms-katholieken en wederdopers).

Hoe is deze enorme omslag binnen de laatste 25 jaar te verklaren? Om daar een antwoord op te kunnen geven moeten we de ontwikkeling van openheid bezien die zich ontwikkelde enerzijds in de kerken t.o.v. de CGK en NGK, en anderzijds de ontwikkeling in openheid van krant, G-organisaties en scholen (samen in onze artikelen G-organisaties genoemd) t.o.v. anders kerkelijken. Uiteraard hebben deze twee lijnen van ontwikkeling alles met elkaar te maken. Hoewel in de systematische indeling van hoofdstuk 4 door prof. Dekker eerst de officiële interkerkelijke verhoudingen worden behandeld en daarna de ontwikkelingen in de G-organisaties, geven wij er de voorkeur aan om bij de openheid van deze organisaties te beginnen. De reden daarvoor is dat ons inziens daar het startpunt ligt van het proces dat prof. Dekker beschrijft.

Isolement

In de periode na de Vrijmaking werden al snel door kerkleden eigen verenigingen en organisaties opgericht, eigen tijdschriften waaronder een eigen krant (het Gereformeerd Gezinsblad, later genoemd Nederlands Dagblad) uitgegeven en een eigen politieke partij (Gereformeerd Politiek Verbond) opgericht. Later volgden ook schoolverenigingen met vrijgemaakte scholen. Alles in het kader van de doorgaande reformatie van de kerk.

Dekker merkt daarbij via een citaat op dat het oprichten van deze eigen vrijgemaakte organisaties urgenter en vanzelfsprekender werd naarmate de bestaande christelijke organisaties in de ogen van de vrijgemaakt-gereformeerden hun christelijke identiteit verloren

(pag. 49).

Er was een nauwe relatie met de kerken, wat blijkt uit het vermelden van het wel en wee van alle verenigingen en organisaties in de jaarlijkse handboekjes. Er is aanvankelijk ook een intense betrokkenheid van de kerkleden op hun organisaties.

Dat bracht wel isolement met zich mee. Een isolement, dat men niet zei te willen verheerlijken maar dat men aanvaardde als gevolg van een consequente geloofs-houding.

Dekker noemt dit isolement het gevolg van de eigen opvattingen en het eigen streven.

Hij citeert dan een uitspraak van prof. dr. J. Douma (in Het vuur blijft branden, 1979, pag. 332):

Het isolationisme bedreigt ons telkens als wij voor de concretisering van onze taak in de wereld het maximale (eensgezindheid in het kerkelijke) niet kunnen bereiken en dan met het optimale (eensgezindheid op basis van een program, of ook simpelweg op punten) wat er te bereiken valt, geen genoegen willen nemen.

Antithese en oproep

We willen bij dit belangrijke onderwerp erop wijzen dat we iets missen in de weging van prof. Dekker van het door hem geconstateerde isolement. We missen de noties van enerzijds de Schriftuurlijke antithese met de wereld en anderzijds de oproep tot gelovigen om zich te voegen bij de ware kerk.

De antithese wordt door de Here Zelf gesteld tussen de trouwe volgelingen van Zijn Woord en de wereld, die Hem niet volgt. Die antithese ontstaat waar Gods Woord zuiver wordt bewaard en gevolgd, en zich confronteert met de wereld. Zulke antithese brengt in het isolement.

Kerkelijke scheiding met anderen raakt zeker de inhoud van Gods Woord. Samengaan met die anderen die van Gods Woord afwijken, doet daarom afbreuk aan het Woord van God. Daarbij komt dat leer en leven één dienen te zijn. Samenwerking tast daarom de door God gewilde antithese aan. Dat is de ene factor.

Nu de andere, die van de oproep tot de gelovigen die geen lid zijn van de kerk. Waar je dus graag mee zou willen samenwerken. Die verdeeldheid die er zo tussen gelovigen is, is alleen op te lossen door gelovige leden van onwettige kerkgemeenschappen op te roepen zich bij de ware kerk te voegen. Blijven in dergelijke gemeenschappen houdt in dat men dwaalleer tolereert en deel heeft aan de zonden van anderen (1 Tim. 5:22).

Alleen als je samen je hals buigt onder het juk van Christus (art. 28 NGB) kun je als gelovigen samenwerken om Gods Woord uit te dragen in woord en daad.

Het is daarom in het bovengenoemde citaat van prof. Douma onjuist om als optimaal (dus als de beste oplossing) te beschouwen een vereniging waarin men eensgezind is op basis van een programma of op punten, mocht kerkelijke eensgezindheid niet mogelijk zijn.

God vraagt gehoorzaamheid op alle gebieden van het leven. Daarop komt het aan. Dat vraagt onderwerping aan Gods Woord. Daarbij hoort ook het lid zijn van de kerk die door Christus wordt vergaderd. Dat vraagt dan ook een oproep aan allen die daar behoren te zijn, maar nog geen lid zijn. Maar het brengt ook verwijdering, smaad, en hoon met zich mee. Isolement als onderdeel van het lijden van de kerk.

GPV

We hebben gezien aan de ontwikkeling van de ChristenUnie, waarin het GPV in 2000 was opgegaan, dat men zich met deze optimale benadering ook optimale compromissen ging veroorloven in de praktische politiek. Maar daarmee verwijderde zich men wel van de waarheid van Gods Woord. Het duidelijkst kwam dit tot uiting tijdens de deelname van de CU aan het kabinet in de jaren 2007-2010. Deze deelname hield praktisch ook in dat men verantwoordelijkheid moest nemen voor het heersende abortus- en euthanasiebeleid, ook al wilde men deze zelf wel terugdraaien. Ook qua grondslag heeft het CU een draai gemaakt. Er wordt van nieuwe leden geen instemming meer gevraagd met de geboortepapieren (Formulieren van eenheid), maar slechts met een politieke overtuiging, die uit dit gedachtegoed voortkomt (website CU).

Zo is men bij het GPV en CU, door de suggestie van prof. Douma te volgen, in ieder geval het isolement kwijtgeraakt. Maar daarmee ook de binding aan het zuivere Woord van God.

Door het achterwege laten van de notie van de antithese komt ons inziens Dekkers sociologische verhandeling over de G-organisaties te veel los te staan van de diepe motieven van de kerkleden om binnen de samenleving wel hun roeping te verstaan, maar voor de toerusting daarvoor terug te willen vallen op het Woord van God en de gemeenschap der heiligen, waar dat Woord bewaard wordt. Deze diepere principiële laag van de beweegredenen voor het gereformeerde leven in de eerste periode na de Vrijmaking, is essentieel voor het verstaan ervan. Zo kan ook begrepen worden hoe de ontwikkelingen met betrekking tot openheid samengingen met het loslaten van deze Schriftuurlijke antithese.

Hoe het begon

Prof. Dekker wees in 1994 al op het openstellen van het GPV voor leden van andere kerkgenootschappen, als een teken dat men mogelijk op het hellend vlak was gekomen. In zijn nieuwe boek bespreekt hij ook de ontwikkeling binnen het Gereformeerd Gezinsblad / Nederlands Dagblad (ND) op pag. 51. Van het begin af heeft dit dagblad gestaan op de basis van de doorgaande reformatie.

Maar, zo schrijft Dekker, in het begin van de jaren negentig komt er een statutenwijziging: redacteuren hoeven voortaan geen lid van de GKv te zijn. Dit gaat niet onopgemerkt voorbij. In het jaarboekje van 1993 schreef dr. W.G. de Vries daarover dat zo confessie en kerk op een bepaalde wijze van elkaar losgemaakt worden. In De Reformatie schreef prof. J. Kamphuis in 1992 dat het ND hiermee de band met de kerk van Christus nadrukkelijk heeft doorgesneden en zich kerkelijk op neutraal gebied heeft geplaatst. Maar, zo schrijft prof. Dekker, de ontwikkeling zette zich door. De ondertitel van de krant veranderde van gereformeerde krant voor christelijk Nederland in christelijk betrokken. Nu blijkt dat ook veel niet-vrijgemaakten de krant lezen.

Prof. Dekker legt het begin dus in het begin van de jaren negentig. Toch ligt de koerswijziging binnen het ND al eerder, ongeveer gelijktijdig met de discussies over en invoering van de bovengenoemde lijstineenschuiving van GPV en RPF. Prof. Dekker bespreekt namelijk wel het voorstel van de ND-redactie van 1982 om twee edities van het ND uit te geven die verschillen in de kerknieuwspagina. Namelijk één editie voor de vrijgemaakte kerken met kerknieuws uit deze kerken en één met ander kerknieuws.

Dit hield toen al verband met een duidelijke koers-wijziging binnen de redactie. Het voorstel werd door de abonnees afgewezen, zo vermeldt prof. Dekker. Maar wat hij kennelijk niet heeft kunnen opmerken, is dat de redactie al snel met een alternatief kwam, maar dan zonder raadpleging van de abonnees. Er verscheen namelijk een gemengde kerknieuwspagina.

In een artikel in 1983 Samen aan het ene front betoogde de toenmalige hoofdredacteur, J.P. de Vries, daarover dat we als gereformeerden met andere christenen aan één en hetzelfde front staan. We moeten daarom ook eerder appèlleren dan confronteren en daarom samenwerken (citaat uit Laten we ons bekeren, 2003).

Het ND liep dus samen met het GPV voorop met deze koerswijziging.

Ook in andere G-organisaties werd eenzelfde proces zichtbaar en niet te vergeten in de scholen. Dekker schrijft over de scholen: de als onverbrekelijk beschouwde band van gezin-school-kerk (de triangel-gedachte) werd al in de loop van de negentiger jaren losgelaten (pag. 53). Hij citeert uit het handboekje van 2002 dat daarnaast geconstateerd werd dat ook binnen onze kerken gereformeerd onderwijs de vanzelfsprekendheid voorbij is.

Men wilde openheid in plaats van isolement, maar verloor zo de band aan de confessie van de Kerk. Synthese in plaats van antithese. Zo hebben de ontwikkelingen in de G-organisaties katalyserend gewerkt op het proces van openheid van de vrijgemaakte kerken tegenover andere kerkgenootschappen.

(wordt vervolgd)