Orgaandonatie, mag het, moet het? (1)


Orgaandonatie is een zaak waar ieder zich een mening over moet vormen. Vroeg of laat krijg je ermee te maken. Dat komt met name voort uit het actieve overheidsbeleid met betrekking tot de registratie van donoren. En op zijn beurt is dat weer een reactie op de mogelijkheden van orgaantransplantaties door de medisch-technische ontwikkelingen van de laatste tijd.
Met toenemend succes is men in staat om organen van anderen te implanteren in het lichaam van patiënten waarvan de functie van één of meer organen het af laat weten. De meeste voor transplantatie geschikte organen zijn afkomstig van overleden patiënten. Daarnaast kunnen organen als nieren en een gedeelte van de lever ook van levende donoren worden gebruikt.

Nut en risico


Bij levende donoren zullen de gezondheidsrisico’s voor de donor goed afgewogen moeten worden. Bij optimaal functioneren van het achtergebleven orgaanweefsel zal de mens één van zijn nieren of een stuk van zijn lever kunnen missen, hoewel er voor de toekomst dan wel enig risico wordt gelopen.
Organen van overleden patiënten (postmortale orgaandonatie), kunnen alleen gebruikt worden als ze “gezond” zijn en tot aan het verwijderen steeds goed doorbloed zijn geweest. Het is duidelijk dit heel speciale condities vraagt die alleen op de intensive care afdeling van een ziekenhuis kunnen worden bereikt. We spreken daar later nog over.
Momenteel worden transplantaties toegepast van de volgende organen: alvleesklier, bloedvaten, darmen, hart, hartkleppen, lever, longen, nieren; daarnaast nog huid, botweefsel, kraakbeen en pezen en hoornvliezen.

Veel nadruk wordt gelegd op het levensreddende aspect van de meeste orgaantransplantatie. Toch zijn de risico’s op overlijden aan complicaties kort na het ondergaan van een transplantatie bij sommige organen groot. Dat heeft deels te maken met de afweeronderdrukkende behandeling die de ontvanger moet ondergaan om te voorkomen dat zijn lichaam het ontvangen orgaan afstoot. Onder de complicaties daarvan wordt gezien het optreden van moeilijk te behandelen infecties en kanker. Ook is er de gevoeligheid van het orgaan voor infecties, afstoting en andere lichaamreacties. Ook op langere termijn kan het getransplanteerde orgaan aangetast raken.

Een en ander draagt bij tot een verkorte levensverwachting. Het aantal jaren na transplantatie waarop inmiddels de helft van de patiënten is overleden varieert sterk per orgaan: voor niertransplantatie is dat het gunstigst: meer dan 15 – 25 jaar (afhankelijk van postmortaal of levende donor) tegenover 4 jaar bij chronische nierdialyse. Voor levertransplantatie ligt deze mediane overleving op circa 12 jaar, voor harttransplantatie op circa 10 jaar, voor longtransplantatie op circa 5 jaar en voor een gecombineerde hart- en long transplantatie op slechts 3 jaar.

Donorwerving


Naarmate er meer mogelijkheden voor transplantaties worden ontwikkeld, groeit ook de vraag naar beschikbare organen. Momenteel worden er in Nederland 800 niertransplantaties per jaar verricht waarvan 40% met nieren van levende donoren. De gemiddelde wachttijd van nierdialysepatiënten tot een geschikte donor gevonden is, bedraagt 4 jaar. Dat betekent dat een deel van de patiënten voor die tijd al overleden is. Op de wachtlijst voor een lever staan ongeveer 100 mensen, voor longen 180 en voor een hart 60.
Het jaarlijks aantal harttransplantaties in Nederland varieert rond de 50, met een wachttijd van gemiddeld 8 – 10 maanden.

Het beleid van de overheid, zoals dat ook recent is vastgelegd, is om de beschikbaarheid van donoren flink te laten vergroten. Vanaf 1998 is er een campagne van actieve donorregistratie door middel van zogenaamd toestemmingsbeleid. Dat houdt in dat bij mensen erop wordt aangedrongen om tijdens hun leven een registratieformulier in te vullen waarop ze aangeven of ze wel of niet orgaandonor willen zijn, als ze zouden komen te overlijden in het ziekenhuis. Op dit formulier kan ook worden vermeld dat je de beslissing overlaat aan de nabestaanden. Verder kun je aangeven van welk orgaan je niet wilt dat het gebruikt zal worden. Dit registratieformulier wordt centraal verwerkt zodat bij een patiënt op de intensive care in het ziekenhuis, snel duidelijk is voor de transplantatie-artsen of toestemming bestaat, zodat daartoe de benodigde maatregelen genomen kunnen worden. Deze houden in dat het lichaam van de donor zolang kunstmatig in leven gehouden wordt, om de organen niet te laten afsterven. Pas zodra er hersendood is vastgesteld, volgens huidige vastgestelde criteria, wordt overgegaan tot het verwijderen van deze organen. Mocht er bij een dergelijke patiënt geen registratie bestaan, dan zal aan de nabestaanden gevraagd worden of men erin wil toestemmen dat organen van de overledene mogen worden gebruikt.
In Nederland zijn momenteel 5.6 miljoen mensen geregistreerd, waarvan 60% volledige of gedeeltelijke toestemming heeft gegeven en 28 % geen toestemming. De rest laat het over aan anderen, met name aan de nabestaanden.

Tot recent werd in 30% van de gevallen door de nabestaanden van een “geschikte” donorpatiënt alsnog toestemming verleend. Sommige ziekenhuizen zetten nu gespecialiseerde verpleegkundigen in om die toestemming bij nabestaanden te kunnen verkrijgen, wat lijkt te resulteren in een hoger toestemmingspercentage (50%).

Momenteel is er o.a. vanuit patiënten-organisaties een sterke druk op de overheid om het toestemmingsbeleid om te zetten in een actieve registratie, waarbij langs officiële weg bezwaar gemaakt moet worden, wil men voorkomen dat organen gebuikt worden. Als je zou nalaten dat bezwaar uit te brengen, gaat men ervan uit dat je donor wil zijn. Tot nu toe is dit beleid door de overheid niet overgenomen. Het raakt o.a. het zgn. zelfbeschikkingsrecht van de patiënt, wanneer hij overgeleverd wordt aan actieve beschikking van anderen over zijn organen zonder dat daarvoor uitdrukkelijke toestemming is gegeven.

Eigendomsrecht


De vraag bij dit alles is: hoe moeten wij daar nu als gelovigen mee omgaan? Wij spreken liever niet van zelfbeschikking. Want er is er maar Eén Die beschikking heeft over ons lichaam, en dus over onze organen. En dat is onze Here Christus die ons naar lichaam en ziel gekocht heeft met Zijn bloed. Wij zijn Zijn eigendom, in leven en sterven. Hij heeft het te zeggen over onze levens, ook over onze lichamen.
De vraag is dus wat de wil van de Here in deze zaak is. Transplantatie of een vergelijkbare ingreep kwam in de tijd van de Bijbel niet voor. Er wordt in de Bijbel dus niets rechtstreeks over de wil van de Here omtrent transplantaties vermeld. We zullen dat dus moeten afleiden uit wat de Here wel heeft geopenbaard. Dat is op zich niet uniek. Er zijn veel meer zaken waarover we alleen door het afleiden van wat de Here ons heeft bekend gemaakt, gelovige beslissingen kunnen nemen.
Bij orgaandonatie blijkt dan dat er wel heel verschillende conclusies uit de Schrift worden getrokken. Ook onder gereformeerden wordt er verschillend over gedacht.
Het is goed om eerst de verschillende opvattingen langs te lopen om te zien wat voor ons argumenten zijn die we kunnen gebruiken voor onze afwegingen.

Christenplicht?


Het meest gebruikte argument vóór het afstaan van organen na de dood, is het motief van naastenliefde. Prof. J. Douma stelt in zijn boek Medische ethiek op pagina 333 dat de orgaantransplantatie een moderne toepassing is van de altijd blijvende opdracht van liefde jegens de naaste.
Als het geoorloofd is zelfs zijn leven in te zetten voor de naaste (Rom. 5: 7; 1 Joh 3:16), dan is het - van het meerdere naar het mindere geredeneerd – volgens Douma zeker niet verkeerd tijdens ons leven bijv. een nier aan een familielid af te staan, of na onze dood met een of meer organen het leven van anderen te “redden”.
Naastenliefde is inderdaad een enorm belangrijk motief. Immers het liefhebben van de naaste is door de Here Jezus als gebod gelijk gesteld aan het grote gebod van het liefhebben van God Zelf (Matt. 22: 37-40).

Maar is deze christenplicht hier wel van toepassing? Valt deze vorm van na je dood dienstbaar zijn aan een onbekende ‘andere’ zonder meer onder de plicht tot liefde aan de naaste? De naaste is toch vooral diegene die door God op ons levenspad wordt geplaatst? Vergelijk de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan in Lucas 10:25-37. Prof. Douma schrijft juist n.a.v. deze gelijkenis over de naaste in een ander boek van hem, De tien geboden II, Van den Berg, Kampen 1986, pag.167-168:
In zoverre geldt ook dat we niet de verste, maar de naaste moeten liefhebben. Het zijn altijd de mensen die op onze weg geplaatst worden, precies als in de zo-even genoemde gelijkenis. Wat ons opvalt is, dat tot drie keer toe – zowel van de priester, de leviet als van de Samaritaan – gezegd wordt: en hij zag hem (nl. de half dode man, die aan de kant van de weg lag). Door dat zien èn handelen werd de Samaritaan de naaste van de man die hulp nodig had.


Het afstaan van een orgaan tijdens het leven aan een familielid of andere bekende kan zeker voortkomen uit deze Bijbelse naastenliefde: door aan die bekende naaste te geven, geef je aan de Here Jezus Christus.
Toch zul je ook hier voorzichtig moeten zijn om van een “plicht” te spreken.
De Here vraagt namelijk niet van je om onder alle omstandigheden het aardse leven van jezelf op te offeren, opdat het aardse leven van iemand anders kan voortbestaan.

Rentmeesterschap


Je hebt daarin je eigen verantwoordelijkheid te nemen met de opdracht die de Here jou heeft gegeven. Even afgezien van het feit dat er ook redenen kunnen zijn om ervan af te móeten zien. Om in de redeneergang van Douma (Medische ethiek) mee te gaan: als je het meerdere (je aardse leven) niet kunt eisen, is het maar de vraag of je het mindere (je orgaan) kunt eisen, gezien de mogelijke risico’s die dit met zich meebrengt.

Maar bij het ter beschikking stellen van je organen aan wildvreemden ligt het weer heel anders. Liefde heeft namelijk altijd een adres, omdat liefde plaats vindt in een relatie.
Daar komt iets bij: God heeft je organen gegeven die je zult moeten verzorgen als rentmeester. Ook om naast je ziel je lichaam los te kopen en te heiligen, heeft God Zijn Zoon gegeven. Hij roept ons ook over ons lichaam ter verantwoording, voor zover wij er verantwoordelijkheid voor kunnen hebben. Dat vraagt tijdens je leven zorgvuldigheid m.b.t. je gezondheid. Dat is ook de reden waarom je aangeeft na je overlijden geen crematie te willen.

De opdracht die de Here ons voor onze “leden” geeft is om Hem te verheerlijken. 1 Kor. 6: 20:
Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam.

Rom. 6: 13:
stelt uw leden als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God.

Zo zul je goed moeten weten of de door God geschonken organen een goede bestemming krijgen bij toewijzing aan onbekende wildvreemden, als je ze al mag afstaan.

Bij het meegaan met de campagne die het afstaan van organen bepleit, zul je ook bedacht moeten zijn dat dit uit een collectiviteitsgedachte kan voortkomen, waarbij de mens met zijn organen na zijn sterven tot de maatschappij behoort.

Tenslotte zij nog opgemerkt dat het ene woord van de Here over naastenliefde nooit uitgespeeld kan worden tegen andere woorden die de Here geeft m.b.t. Zijn eigendomsrecht.
Dit alles moet ons in ieder geval voorzichtig maken om met een onjuist gebruik van een gebod uit de Bijbel pressie op anderen uit te oefenen.

(wordt vervolgd)